Ernst of luim?

Leidsche Kerkbode. Orgaan voor de Gereformeerde Kerken van de Classis Leiden

5e jaargang, onder redactie van W. Bouwman e.a.
Leiden (Nieuwe Leidsche Courant) 1926v
nummer 17 (geen paginering) (27 augustus 1926)

a



Ds. H.C. v.d. Brink is soms te veel, soms te weinig de man van den luim.

Soms te weinig. Als ik in de onderstelling leef, dat hij van de breede handelingen van de classis Haarlem inzake het kerkelijk geding tegen ds. v.d. Brink misschien niet „volledig” de feiten weergeeft b, dan noemt hij dat „een verdachtmaking” en verklaart voor de zooveelste maal, dat zulk een verdachtmaking mij niet eert c. We zullen er maar kalm onder blijven. Ds. v.d. Brink houde het ons ten goede, dat wij in het algemeen de mogelijkheid aannemen, dat iemand te goeder trouw elementen in een debat op den achtergrond schuiven kan, die de tegenpartij (dit beeld past natuurlijk niet op ’n classis, maar sta hier kortheidshalve) van het grootste gewicht acht voor een zuivere beoordeeling van de zaak. Ook tegenover ds. v.d. Brink passen we den regel toe, dat wij „ook de andere partij hooren” willen, eer wij oordeelen. Als dat verdachtmaking is, dan hebben, we ze nog nooit eerder onderscheiden van nuchterheid. Maar ds. v.d. Brink doet ook niet anders, wanneer het een kwestie betreft, die hem zelf nauwkeurig onderzoek waard schijnt te wezen.

Soms heeft, gelijk we zeiden, ds v.d. Brink te veel met den luim op. Enkele weken geleden schreef hij aan iemand te R. dat de man maar zorgen moest, dat er in zijn woonplaats een kerkeraad kwam, die het met ds. v.d. Brink eens was niet alleen, maar die hem ook kon uitnoodigen te preeken d. Natuurlijk is dat alleen mogelijk, als die kerkeraad behoort tot het nieuwe verband van de beide schismatieke gemeenten, Amsterdam-Zuid en Zandvoort. Niet alleen ik, maar zeer veel anderen wezen erop, dat in dit publiek gedrukte advies een opwekking lag tot scheurmaking. Tot mijn verwondering schrijft ds. v.d. B. nu weer, dat het een beetje luimig was bedoeld met die raadgeving aan den man uit R. Het advies behoorde tot die afdeeling van zijn publicaties, waarin hij „een eenigszing lossen toon aanslaat.” Het advies „was meer bedoeld als een leuke opmerking, dan als een ernstige raadgeving” . . . e

Te veel luim.

Maar ds. v.d. B. vergeve het ons, dat wij hem in dezen ernstigen tijd met ernst gelezen hebben, en dat wij hem niet in staat achtten, zóó luimig te schrijven over dingen, die het kerkelijk leven beroeren en zijn eigen leven in „zielenood” brengen, zooals het Handelsblad beweert.

Overigens handhaaf ik ten volle wat ik schreef. Ook de luim correspondeert vaak met ons binnenst zieleleven en verraadt soms nog meer wat er zich in roert en beweegt. Nog voordat ds. v.d. B. zich met deze luimigheden afmaakte van zijn eigen advies, publiceerde ik in De Bazuin een brief uit Hilversum, waaruit blijkt dat hij ook in vollen ernst hetzelfde zegt en liet ik een advies, dat de redactie van „Woord en Geest” aan bezwaarde kerkeraadsleden had gegeven afdrukken f; een advies, waarin hetzelfde standpunt met ernst wordt aanbevolen als hier al te luimig schijnt gerecommandeerd te zijn.

Voorts vraagt ds. v.d. B. mij, of ik niet meen, dat zij, die optreden in den dienst des Woords voor de Ger. kerk van Zandvoort, en tegenover wie ds. v.d. Brink met zijn volgelingen samenkomt, scheurmakers zijn g.

Veel behoef ik niet te antwoorden. Ds. v.d. B. weet natuurlijk heel goed, dat ik meen, dat hij het kerkverband verbroken heeft en dat dus de Geref. kerk van Zandvoort, die hem beriep op conditie van het kerkverband, zich door hem zag bedreigd, toen hij met een deel van zijn kerkeraadsleden inging tegen dat kerkverhand, op conditie waarvan hij beroepen en zijn ouderlingen verkozen, waren. Toen hij de Geref. kerk van Zandvoort zoo tegenover zich stelde, omdat zij, wars van alle hiėrarchie, en ambtelijke machtsoverschrijding, weigerde de condities, waarop hij beroepen was door hem zelf met andere kerkeraadsleden te zien veranderd, was het toe te juichen, dat anderen die alleen gelaten kerk van Zandvoort hielpen. Men heeft ook mij gevraagd, daar te preeken. Dat ik niet kwam, ligt alleen aan de onmogelijkheid. Hiermee heeft ds. v.d. Brink mijn antwoord.

Overigens is het goed, dat ieder onthoudt, dat ds. v.d. Brink openlijk verklaard heeft, dat ieder, die in eenige gereformeerde kerk zorgt voor een kerkeraad, die het verband met de gemeenten van ds. v.d. Brink en dr. Geelkerken-ds. Buskes zou kunnen aangaan, zich gronden zou op een woord van ds. v.d. Brink, dat luimig bedoeld is en in den „lossen toon” gehouden werd.

Scherper dan door ds. v.d. Brink zelf kan hij niet geoordeeld worden.

Als ds. v.d. Brink gelijk heeft, dan moet hij dit „advies” niet maar met een grapje daarheen werpen, maar het uitroepen als een heiligen plicht en God bidden, dat anderen ernst maken met wat hij, erover aangevallen onder de luimigheden heeft opgeborgen. In het kerkelijk leven van vandaag moet het zijn: vóór of tegen de actie van ds. v.d. Brink c.s. Dat ds. v.d. B. een grapje noemt, wat anderen en ik meenden te zien als een openbaring van diepen levensernst, (ook al meenden wij daarin een grove fout te zien), dat valt, eerlijk gezegd, me heel hard tegen.

Ik meende, dat het ds. v.d. Brink bloedige ernst was en dat hij als noodzaak voor God zag, wat nu een grapje blijkt te zijn.

Uit anderen mond komt tegen ds. v.d. B. kritiek, zakelijk en objectief. Kritiek op de zaak van ds. v.d. Brink.

Uit zijn eigen pen komt ditmaal kritiek op het subject in het Zandvoortsche schisma. Immanente kritiek.

Is ds. v.d. B. iemand, dien het Hbl. noemt: bang voor eigen consequenties? Zoo ja, het zou nog doen hopen.

Tenslotte, nu ds. v.d. B. het heeft over volledigheid, en zich verongelijkt acht, als iemand onderstelt, dat hij de feiten niet altijd „volledig” weergeeft, wil ik nog even wat hier volgt, laten drukken. Ik heb het eerst achtergehouden omdat ik het beter vond, ds. v.d. B. nog eens persoonlijk de hoofdzaak te schrijven van wat hier volgt; het is zoo vervelend, in het publiek er op terug te komen. Vooral het slot van wat hier volgt, had, naar ik hoopte, ds. v.d. B. kunnen bewegen, tot een enkele korte mededeeling, die aan mijn verlangen tegemoet kwam. Ds. v.d. B. zwijgt echter in zijn blad. Daarom volge hier, wat ik eerst terug hield. Hij heeft dan meteen bewijs, dat ik niet ten onrechte veronderstel, dat hij wel eens wat „onvolledig” kon zijn in zijn publicaties. Want ds. v.d. B. is het soms.

Hier volgt het achtergebleven artikeltje:

„In „Woord en Geest” geeft ds. H.C. v.d. Brink een kort antwoord op mijn artikel „Oude Plunje.” h Enkele opmerkingen mogen mijnerzijds een slot geven, aan het debatje.

Ten onrechte zegt ds. v.d. Brink, dat ik het maar het beste vind, om de zaak dood te zwijgen. Ik merkte slechts op, dat ik dit liever had, dan dat hij het geval behandelde op minder zakelijke manier. Overigens meen ik nog, dat de kwestie, hoe wij moeten lezen wat ds. v.d. Brink in vroeger dagen schreef, precies evenveel beteekenis heeft als elk woord, dat ds. v.d. B. tegenwoordig spreekt. Immers het staat bij mij vast (en ik heb door citaten gepoogd het te bewijzen) dat ds. v.d. Brink in den laatsten tijd zichzelf verloochent, zooals hij zich vroeger heeft geopenbaard. Zoo dwingt ds. v.d. B. zijn volgelingen hem los te laten, als zij hem willen aannemen, en omgekeerd. Want de predikant v.d. Brink van vroeger is een andere dan die van den laatsten tijd.

Het verwondert mij, dat ds. v.d. B. aan de lezers van „Woord en Geest” vertelt, dat hij mij van repliek zou gediend hebben, als ik indertijd hem op zijn tekortkoming gewezen had. Nu heb ik 3 gevallen genoemd, waarin ik een illustratie zag van het verschijnsel, dat hij niet op zakelijke wijze polemiseert. In twee van die gevallen heb ik hem uitdrukkelijk gezegd, dat ik een tekortkoming bij hem moest constateeren. Hoe ds. v.d. B. thans kan zeggen wat hij spreekt is mij een raadsel.

En zoo oud als ds. v.d. B. voorgeeft, zijn die gevalletjes niet. Een ervan is van de laatste weken.

Het spijt me vooral heel erg, dat ds. v.d. B. niet eens aan zijn lezers zeggen wil, hoe het zat met de opmerking over de „armoedige” en „misdadige” houding van „W. en G.” Is dat ook al een geval van weinig beteekenis?

Maar dan hadden hij en zijn uitgevers er niet zoo’n drukte over behoeven te maken. Zoo bederft men de sfeer — thans met volle bewustheid.”


K. Schilder.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. ‘„Oude plunje”’, Leidsche Kerkbode 5 (1926v) 4 (28 mei 1926), ‘Persdebat’, Leidsche Kerkbode 5 (1926v) 8 (25 juni 1926), en ‘Oude plunje’, Leidsche Kerkbode 5 (1926v) 12 (23 juli 1926).

b. Vgl. ‘?’, De Bazuin ? (? 1926).

c. Vgl. Hendrik Christiaan van den Brink (1866-1947), ‘Vonden gezocht’, Woord en Geest 1 (1925v) 44,330 (20 augustus 1926).

d. Vgl. Hendrik Christiaan van den Brink (1866-1947), ‘Correspondentie’, Woord en Geest 1 (1925v) 42,323 (6 augustus 1926):

C.d.B. te R. Dank voor uw schrijven, waarvan ’k hierboven den hoofdinhoud overnam. Gaarne kom ’k nog eens te R. een preekdienst vervullen. Doch dan moet er een kerkeraad zijn, die er mij toe uitnoodigt. Werk er maar toe mede, dat er zulk een kerkeraad komt.

e. Vgl. Hendrik Christiaan van den Brink (1866-1947), ‘Pot en ketel’, Woord en Geest 1 (1925v) 44,330v (20 augustus 1926).

f. Vgl. ‘?’, De Bazuin ? (? 1926).

g. Vgl. Hendrik Christiaan van den Brink (1866-1947), ‘Pot en ketel’, Woord en Geest 1 (1925v) 44,330v (20 augustus 1926).

h. Vgl. Hendrik Christiaan van den Brink (1866-1947), ‘Nog eenmaal oude plunje’, Woord en Geest 1 (1925v) 41,319 (30 juli 1926).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000