Persdebat

Leidsche Kerkbode. Orgaan voor de Gereformeerde Kerken van de Classis Leiden

5e jaargang, onder redactie van W. Bouwman e.a.
Leiden (Nieuwe Leidsche Courant) 1926v
nummer 8 (geen paginering) (25 juni 1926)

a



In het weekblad „Woord en Geest” wijst ds. H.C. v.d. Brink van Zandvoort op wat ik schreef in de Leidsche Kerkbode b. Hij merkt op, dat ik niet voldaan heb aan den plicht, dien men zich in het persdebat steeds op te leggen heeft, n.l. eerlijke weergave van de meening van den persoon, dien men bestrijdt. Volgens ds. v.d. B. ben ik juist op dit punt „onbillijk” om niet een nog ernstiger woord te bezigen, tegenover hem geweest.

Het feit, dat ik meen me juist op dit punt tegenover ds. v.d. Brink te mogen beklagen (hetgeen ik dan ook, met opgave van redenen, deed, zonder evenwel antwoord te krijgen van ds. v.d. Brink) ontslaat mij niet van de verplichting, om, als ik ds. v.d. B. onbillijk bejegende, daarvoor mijnerzijds verontschuldiging aan te bieden met poging tot herstel van wat verkeerd gedaan werd. Want ik mag ds. v.d. B. niet aandoen, wat hij mij deed, als ik het verkeerd acht.

Omdat ik evenwel niet begreep, waarin ik tegenover ds. v.d. B. te kort geschoten was tot onbillijk-wordens toe, heb ik hem per keerende post vriendelijk gevraagd, mij even te zeggen, wat mijn fout was, en wat ik had moeten vermelden uit zijn artikel om de onbillijkheid te ontkomen.

Terwijl ik deze regelen schrijf, is van ds. v.d. Brink nog geen antwoord binnengekomen. Thans ben ik op reis, zoodat ik tot mijn spijt deze week de lezers niet meer kan bereiken voor het beoogde doel.

Dit is dan ook de reden, waarom ik even van den stand van raken hier verslag doe. Uit den onverkwikkelijken strijd blijve alle persoonlijk element geweerd, althans voorzoover het niet in het geding komen moet, om de zaak te illustreeren. En als „Woord en Geest” in dit verzoek om rechtsherstel een bewijs afleggen wil (waarop velen reeds lang wachten) dat het dien kant uit wil, dan zal ik, zoodra ds. v.d. B. mij heeft geholpen met nadere aanduiding, gaarne doen, wat hij billijkerwijze mocht verlangen.

Ik wacht dus af.


K. Schilder.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. ‘„Oude plunje”’, Leidsche Kerkbode 5 (1926v) 4 (28 mei 1926), ‘Oude plunje’, Leidsche Kerkbode 5 (1926v) 12 (23 juli 1926), en ‘Ernst of luim?’, Leidsche Kerkbode 5 (1926v) 17 (27 augustus 1926).

b. Vgl. Hendrik Christiaan van den Brink (1866-1947), ‘„Mijn oude plunje”’, Woord en Geest 1 (1925v) 35,274 (18 juni 1926).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000