HOOFDSTUK X.

Christus’ uiterste titel in deze wereld.

En Pilatus schreef ook een opschrift en zette dat op het kruis; en daar was geschreven: Jezus de Nazarener, de Koning der Joden. Dit opschrift dan lazen velen van de Joden; want de plaats, waar Jezus gekruisigd werd, was nabij de stad; en het was geschreven in het Hebreeuwsch in het Grieksch en in het Latijn. De overpriesters dan der Joden zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: de Koning der Joden; maar, dat Hij gezegd heeft: ik ben de Koning der Joden. Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven.

Johannes 19 : 19-22. a


Is de Christus in de wereld-karikatuur 1) geweest, en is Hij daar uitgebeeld als de spotkoning van de joden, dan zegt God tot Hem: acht het nu niet meer, alsof u iets vreemds overkwam, indien gij nu óók in de wereldtaal betiteld wordt als de spotkoning van de joden.

Nu, Hij heeft zich daar wel reeds aan gewend, zulks niet vreemd te achten.

Dies overkomt Hem het zijne. Eerst in de soldatenplastiek, daarna in officieele rechtertaal wordt Hij veracht en gehoond, en tot bespotting overgegeven: Jezus. Van Nazareth. Koning. Van joden, wel te verstaan.

Want hoon en verachting — daarin grijpt gij den zin van het opschrift, dat boven Jezus’ hoofd aan ’t kruis te lezen stond. Men stelt Hem nu ten toon als Koning van de joden. Men proclameert |172| Hem als zoodanig in het hebreeuwsch. En in het grieksch. Ook in ’t latijn.

Drie talen: maar het was dan ook op bevel van Pilatus, dat boven Christus’ hoofd een opschrift is geplaatst. Mag men de berichten, die uit verschillende schrijvers zijn samen te lezen, betrouwbaar achten, dan was het in die dagen meermalen de gewoonte, iemand, die ter dood veroordeeld was, een z.g. „titel” mee te geven. Soms was zoo’n „titel” geschreven op een wit plankje, waarop dan, in roode of zwarte letters, de eigenlijke misdaad van den veroordeelde aangegeven was. Soms werd de „titel” voor den veroordeelde uitgedragen, soms ook werd het plankje op zijn borst gehangen, en moest hij dus zelf de eind-conclusie van zijn rechtsgeding aan iedereen laten lezen.

Welke van deze twee manieren bij Jezus gevolgd is, weten wij niet. Misschien wel geen van beide. Het is niet eens duidelijk, wanneer eigenlijk dit plankje — indien het ook hier tenminste zoo iets geweest is — gereed gemaakt is, en aan het kruis bevestigd. Volgens sommigen is het opschrift door Pilatus geconcipieerd dadelijk na de uitspraak van het vonnis en heeft hij toen aanstonds last gegeven, om het plankje in orde te brengen. Hierbij wordt dan weer door velen ondersteld, dat de soldaten het plankje hebben moeten dragen; zoodat het niet dadelijk voor het publiek te lezen viel; daarom zouden dan ook eerst na de kruisiging, toen „de titel” boven Jezus’ hoofd bevestigd werd, de hoogepriesters bemerkt hebben, wat er op stond. Volgens anderen echter heeft Pilatus de hoogepriesters bij zich zien komen, reeds dadelijk, vóórdat de stoet op weg ging, om te protesteeren tegen dit bedenkelijke opschrift; dàn is het plankje — of zoo — waarschijnlijk op Jezus’borst gehangen.

Vermoedelijk is de eerste lezing van het verhaal de juiste.

Voor ons doel heeft het echter geen beteekenis, op deze vragen antwoord te zoeken. Want het komt er slechts op aan, te weten wat deze kruistitel, voor die Hem voerde, heeft beteekend.


Nu is het opmerkelijk, dat het opschlift boven Jezus’ hoofd zoo kort gehouden is: Jezus de nazarener, de koning der joden. |173|

Aan de conceptie van dezen korten tekst heeft Pilatus’ sarcasme ongetwijfeld mee mogen werken. Zijn diepe verachting voor de joden, met al hun konings- en messiasproblemen, zoekt fijntjes naar een wondend en deprimeerend opschrift. Reeds eerder proefden wij de hooghartigheid, waarmee Pilatus op dat krielende jodendom neerziet. Zijn verachting heeft vandaag te eerder behoefte, om zich te uiten, naarmate hij zich meer vernederd voelt. Reeds had hij de joden gehoond in dat laatste woord: „Ziet, uw koning”, en ook in de vraag: „moet ik uw koning nu werkelijk kruisigen?” En de stemming van Pilatus was er sedert niet beter op geworden. Het afgeperste vonnis had hem eigenlijk opstandig gemaakt tegen iedereen. En daarom legt hij grimmig zijn sarcasme vast in dat korte opschrift: Jezus van Nazareth, jodenkoning.

Voor de hoogepriesters is het sarcasme van den rechter dadelijk doorzichtig. Het is hun duidelijk genoeg gezegd, dat Pilatus persoonlijk niet geloofde in de rechtmatigheid van de tegen Jezus ingebrachte beschuldigingen. Wanneer hij nu tóch, ter officieele omschrijving van de misdaad, om de quintessence van heel het rechtsgeding aan te geven, het woord „jodenkoning” bezigt, dan voelt ieder, dat hij daarmee eerder de joden zelf dan dezen armen galileër verachten wil. Komaan, het zijn me de joden wel; zij zijn met z’n allen niet meer waard dan zulk een afgebeulden koning, ellendig, gebroken, vernietigd.

Het jodendom is gelijk die man daar zelf: een troep nietswaardigen, een volk, dat nutteloos de aarde beslaat.


Voor Christus was daarom deze kruistitel een zware vernedering.

Op zichzelf genomen is het voor den Drager van Gods recht een gruwelijke ellende, speelbal te zijn van Pilatus’ luimen. Pilatus moge op de joden nóg zoo gebeten zijn, hij moet Christus geven wat Hem toekomt. Maar, hij wil dat niet, Hij weet het maar al te goed, dat onthulling van de waarheid tevens beteekent de ontdekking van zijn eigen schande.

Daarom is de kruistitel een zinrijk symbool van ons aller zonde. De mensch, gelijk hij van nature is, wil er niet voor uit komen, |174| dat hij Christus enkel onrecht doet; daarom scheldt hij Jezus een mislukten koning van anderen, — om niet te belijden, dat hij — die scheldende mensch — een mislukte onderdaan van dien koning zelf is. Hij doet als Pilatus — hij werpt Jezus Christus heen en weer tusschen zich en — den ander. Maar Christus doorziet den mensch; Hij weet, wat in den mensch is. Hij weet het wel, dat Pilatus niets „vreemds” doet; dat àlle „vleesch” van nature doet wat Pilatus bestond, en op dezelfde wijze weigert, de beschuldiging tegen zichzelf te erkennen en vast te leggen. De titels, die het „vleesch” voor den Heiland bedenkt, zijn ten slotte alle door ressentiment ingegeven: men weet zich zelf door Hem verslagen, doch zegt, dat Hij de verslagene is van — den ander. Alle mislukte onderdanen zeggen: zie, den mislukten koning.

Doch daar is nog meer. De titel: „jodenkoning” is zoo satanisch. Jezus wil de koning van de wereld zijn. Zijn koninkrijk is oecumenisch; Hij heeft dat zelf voor Pilatus reeds laten uitkomen. Niettemin wordt Hij door Pilatus geteekend als koning, enkel van de joden. De degradatie 2) van den Christus zal haar logica, onverbiddelijk, vervolgen; zij spreekt haar woord van nijd en haat uit zonder pardon.

En nu ligt daar een droevig constrast: Jezus heet de koning van de joden slechts, maar Hij wordt alzoo betiteld in de talen van de wéreld. Hij wordt genoemd een sècte-koning, doch men schrijft dit scheldwoord in oecumenische taal.

Want Zijn opschrift is geschreven in het grieksch, het latijn en het hebreeuwsch.

Dat zijn de drie talen, waarin, om zoo te zeggen, heel de toenmaals bekende wereld het woord kon nemen. Het hebreeuwsch, want alle voorbijschuivende feestgangers van het jodendom, alle stamgasten en logeergasten van den tempel moesten kunnen lezen, hoe armzalig het stond met den jodenkoning. Het grieksch, — want dat was de taal van de cultuur, van de toenmaals beschaafde wereld. En ook het latijn: want dat was de taal van Pilatus’ vorst, de taal van het recht en van de officieele rechtspraak. Hebreeuwsch, |175| grieksch en latijn: de landstaal, de wereldtaal, de rechtstaal. 3) Hebreeuwsch, grieksch, latijn: de taal van den Sion, van de Acropolis, en van het Forum. De taal van Jeruzalem, Athene en Rome. De taal der religie, der beschaving en der machtsusurpatie. De taal van het antieke Oosten, van het vervloeiende Westen en van het doorbrekende, nieuw-gevormde wereldrijk. Heel het beeld van het Beest, waarvan Nebukadnezar eens droomde, krijgt op Golgotha een mond om te spreken; het Beest opent zijn mond, om te spreken smadelijke woorden tegen den Geest. Want op de grieksche beschaving liepen uit al de wereldrijken, die Nebukadnezar zag, tot op het romeinsche rijk toe; de rijken dus, die door hoofd, romp en dijen van Nebukadnezars beeld zijn voorgesteld; het latijn wordt gesproken door dàt wereldrijk, dat door de voeten van het beeld van Nebukadnezar afgebeeld werd; en het hebreeuwsch, nu ja, dat is de taal van hem, die in Daniëls gezicht de rollende steen heet, de steen, die het beeld laat tuimelen. Het is de taal van den Christus zelf, de taal van den Menschenzoon van Daniël, en — van Daniël zelf. En dit is nu de vernedering, de gruwelijke hoon: het hebreeuwsch is hier maar de bijzaak: Pilatus bedient zich ervan, niet omdat bij de hebreeuwsche taal als wereldtaal erkent, doch omdat hij de joden in hun eigen dialect beleedigen wil. Het hebreeuwsch, nu ja, dat is maar bijzaak hier; die taal wordt „op den koop toe genomen”; eigenlijk rekent ze niet mee. De hebreeuwsche taal zou zelfs geheel zijn overgeslagen in den kruistitel, wanneer het Pilatus niet te doen. geweest was om zijn hoon voor elken jood duidelijk te doen zijn. Ook hierom is voor Jezus deze kruistitel een pijnlijke smart. In de talen van de toenmaals bekende wereld wordt Hij aangekondigd dls een mislukt dictator van een armzalig troepje menschen, waaraan in de gansche historie geen rol meer toebedeeld is. De rollende steen van Daniël — die schijnt geen geweld meer te hebben, en aan het beeld van het Beest niets kwaads te kunnen doen. Zie den kruistitel, lees zijn drie-talig opschrift: lijkt het geen bespotting, te gelooven, |176| dat die rollende steen het reusachtige beeld ook maar even zou kunnen verwrikken? Menschenzoon — dat schrijft God in het hebreeuwsch; en het grieksch en het latijn, de cultuurmachten, die in die twee talen zijn vertegenwoordigd, zouden door dien rollenden steen hun macht verliezen. Maar er is geen schijn noch schaduw van op Golgotha. De kruistitel — heel de ergernis en dwaasheid van het Evangelie ligt ook daarin uitgedrukt.

Ja, het was wèl armoedig. De profetie wordt zelfs in haar taalvormen in het aangezicht bespot. Ergernis! Dwaasheid! Hebreeuwsch, grieksch, latijn!

Maar het hebreeuwsch is toegift.

Het hebreeuwsch, zie daar de taal, die voertuig was van de antieke wereld, voorzooverre zij in Israël de ware religie heeft gediend. Latijn en grieksch, ziedaar de beide talen, die het voertuig waren van de nieuwe wereld, in zooverre deze, in en door haar heidensche cultuur, heeft gevochten tegen Israëls religie; de twee talen, waarin het Beest den Geest, en het heidendom het jonge christendom zoo dadelijk zal gaan tegenstaan. Hebreeuwsch — de taal der openbaring tot nu toe. Grieksch en latijn — de taal der oppositie van overlang.

Maar dan hangt ook dat kleine witte plankje tusschen twee werelden in: de antieke en de moderne. Dan hangt het tusschen twee culturen in: de Oostersche en de Westersche. Dan hangt het tusschen twee religies in: de openbaringsreligie en de profane. God zelf heeft dezen kruistitel aan de grenspaal, die tusschen die twee werelden opgericht staat, bevestigd.

Doch zullen wij klagen?

Neen; — want in deze diepe vernedering van den Christus breekt weer van Gods zijde de kracht van Zijn verhooging door. De Menschenzoon wordt aan het kruis verhoogd, d.w.z. zichtbaar gemaakt, en voor iedereen waarneembaar. 4) Welaan, bij die verhooging past ook de universeele taal — de taal, waarin twee werelden botsen, en twee culturen, en twee religies.

Want, Christus Jezus heet wel een sectarisch menschenkind, maar |177| voor het geloof bewijst Hij zich niettemin, juist in de talen, waarin Hij gehoond wordt, als Menschenzoon, die aan het kruis verhoogd is, en die door niemand van het keerpunt aller tijden en culturen en religies kon worden weggedrongen.

Verhooging! Gelijk Mozes de slang verhoogd heeft, alzoo moet de Menschenzoon verhoogd worden . . . . voor en boven de wereld.


Maar deze verhooging kon voor Christus zelf slechts door vernedering heen geschieden.

En daarom laat Zijn God het toe, dat Hij gehoond wordt door alle menschen van heel de spraakmakende gemeente tezamen. In alle talen, waarin toen gesproken werd, moest Hij benoemd worden. Dat is Zijn glorie, maar ook Zijn schande.

Het is Zijn glorie: pas op, Pilatus, dat gij geen enkele cultuurtaal overslaat op dat witte plankje! Hij legt op minstens drie taalgroepen beslag. Die drietalige titel, nog eens, is Zijn glorie. Want tenslotte wordt, met Jezus, vooral ook het jodendom zelf in drie talen gehoond; en het blijkt dan ook wel, dat de joden zelf het zoo gevoeld hebben; zij vragen Pilatus immers, dit opschrift te veranderen, en niet te schrijven, dat Jezus koning der joden wás, doch dat Hij er voor in aanmerking had willen komen.

Maar dit verandert toch niets aan dat andere feit, dat de drie-talige kruistitel ook Jezus’ schande is. Zeker, het blijft waar, dat de joden den hoon, dien zij Christus op willen leggen, op hun eigen schedel terug krijgen. Dat is zelfs zóó grondig waar, dat sommige exegeten een fijne zinspeling van Johannes meenen te moeten ontdekken in den tekst, als er staat, dat Jezus heette de koning van de joden, en dat daarna de priesters, heel fijntjes, aangeduid worden als: de priesters van de joden. Alsof Johannes zeggen wilde: de koning van de joden gaat met de priesters van de joden tegelijk in ballingschap, en wordt met hen gelijkelijk gehoond. 5)

Maar — wat neemt dat af van het lijdenvan Christus? |178|

Reeds meermalen wezen wij erop, dat de schande van de joden Jezus’ eere niet is, noch zijn mag. Hij is geen kind der hel, zich troostend over eigen ellende met den ondergang van menschen, die Hem gram zijn. Integendeel, de smaad der joden is nòg Zijn eigen smaadheid. Zoo vaak Pilatus de verachtelijkheid van Jezus gebruikt als argument voor de in zijn mond heidensche, en a-religieuze, bewering, dat het volk van Abraham niets waard is onder de zon, wordt Christus gehoond mèt de gemeenschap van Abraham, die Hij toch nog voor den Vader belijden moet, zoolang het God belieft. Want Hij zelf is het groote geheim van Israël; wie op Pilatus’ wijze Israël met al zijn verborgenheden veracht, die veracht vooral den Christus zelf.

Dus is de kruistitel van den Heiland voor ons een prediking van hooge kracht. In dezen kruistitel worden de doornenkroon, de rietstok en de soldatenmantel, die karikatuurvormen van Pilatus’ soldaten, door Pilatus overgenomen; de karikatuur van de soldaten wordt herdrukt, met een kommentaar, die in alle „beschaafde” talen wordt overgezet. De kruistitel laat Christus in de wereld-karikatuur. De Heiland wordt er mee gestraft voor den intocht, dien Hij feestelijk nam in Jeruzalem.

En boven Pilatus’ schrift staat het geschreven epigram van God.

God spreekt in en door en boven Pilatus.

Wàt God dan spreekt?

Hoor: de kruistitel, en die boven het hoofd van Jezus, hij is een goddelijke afwijzing van alle kranke verbeeldingen van menschen, die het hoofd van Christus met een stralenkrans, een nimbus van glorie, hebben omgeven. Als ik den kruistitel zie, dan weet ik het weer: Christus was onder de bandieten; en Hij bleef onder hen.

En zóó, als één, die naar het vleesch totaal mislukt is, zóó wil ik Hem nu zien, mijn Heer en God, den Koning van de wereld, den Koning van mijn hart. Pilatus, wat gij schrijft of niet schrijft, wat gij wegneemt of laat staan, het raakt Hem niet, het gaat Hem al |179| voorbij. Wat gij geschreven hebt, dat hebt gij niet geschreven, God schreef en schrijft en schrijft te allen dage, Hij alleen. En de Heere, mijn God, roept mij vandaag bij zich, en zegt tot mij: wat Ik geschreven heb, dat heb Ik geschreven; Ik, de Heere, de Almachtige, heb boven Zijn hoofd geschreven, niet dat gij gezegd hebt, dat Hij de Koning van uw hart moest zijn, maar dat Ik het heb gezegd, en ook Hij zelf, en dat Hij het is omdat Hij het is. Zijn naam is ook wanneer Hij zich proclameert als Koning van uw hart: Hij is, die Hij is; en daarmee is alles uit, zegt de Heere, de Waarachtige.

Hebreeuwsch. Grieksch. Latijn. Welaan:

Zynder woorden in de monden
Van de volckeren der aerd,
Zynder seggingen bevonden
Grieckscher oft Romeinscher aerd
,
Zynder Spreucken die mijn’ Lippen
Vollen konnen tot den boord,
En mijn lippen soo ontslippen
Als de donder werdt gehoord.

Volckeren van uyt den Westen,
Volckeren van d’ Ooster zy,
’k Vergh’ u tongh en tael ten besten,
Voert mij elck van ’t syne by:
’k Heb een pack op schouder leggen
Dat op schouder-hulpe beidt,
’k Heb lof, prijs en eer te seggen
’t Eeuwigh licht in eeuwigheit.

Christus in de wereldkarikatuur. Christus in de wereldlitteratuur, halleluja, amen. Hij bereidt Zijn pinksterdag, den talendag — wat de Pinkstergeest vóórgeschreven heeft, dat heeft Hij voorgeschreven.




1. Zie deel II, bl. 502 v.v.

2. Zie deel II, bl. 304 v.

3. Nebe, a.w. 233.

4. Zie deel II, bl. 286 v.v.

5. Dit zou dan weer een treffende herinnering zijn aan het reeds meermalen besproken hoofdstuk van Zacharia (zie deel II, blz. 413), waarin de priester en de koning in Josua tegelijk worden afgebeeld, en slechts tezamen kunnen worden |178| geaffirmeerd en genegeerd. De bijbel zou dan hebben willen zeggen: indien het jodendom niet den Priester van Zacharia VI met den Koning samen eeren wil, dàn zullen de priester en de koning één zijn in de schande.




a.

b.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000