HOOFDSTUK IV.

Christus op Golgotha.

En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde: Hoofdschedelplaats.

Marcus 15 : 22. a


Toen is de stoet gekomen op den heuvel Golgotha. Daar zou het offer, dat de zonde van de wereld wegneemt, worden gebracht.

De verbeelding veler eeuwen heeft de plaats, die God tot nu toe ons maar niet nauwkeurig heeft willen wijzen, tóch met den vinger aangewezen, en gezegd: dáár is het nu geweest. Men vond het immers ook àl te verschrikkelijk te moeten gelooven dat het bekende woord van Psalm 103 b, waarin beschreven wordt hetgeen voor oogen is, ook op den Christus passen zou: men kent en vindt Zijn standplaats zelfs niet meer . . . .

Toch zullen wij, in dezen óók, ons móeten voegen naar den wil van God. Feit is, dat Golgotha nog nooit met zekerheid viel aan te wijzen, en dat de ziel van wie zijn Heere zoeken wil onder de dooden, en van tusschen de plaatsen van den dood, in het oude Jeruzalem rondom wandelt in louter onzekerheden.

Geen wonder, dat de wil tot legende-vorming juist op Golgotha zich heeft geworpen. Daar is — wij doen slechts hier en daar een greep — daar is gezegd, dat Izaäk op diezelfde plaats geofferd is door Abraham c; dat Golgotha het middelpunt der wereld is, vanwaar een weg voert naar het middelpunt der aarde; dat de schedel van Adam daar in den grond bedolven lag; dat het bloed van Zacharia d, en ook het bloed van Jezus, zijn onuitwischbaar spoor er achterliet. Zoo zijn er nog wel meer van die verhalen. In den |65| laatsten tijd heeft ook de godsdienst-historische school haar colleges over Golgotha gegeven. Zij zegt, dat de naam Golgotha afgeleid is van een stam, die rond-zijn beteekent, en daarom herinnert aan het punt van den zonne-stilstand; hier wordt dus de naam — alweer — in verband gebracht met mythologische gegevens, ontleend aan de sterrenwereld.

Wij laten deze dingen liefst onmiddellijk los. Zoowel wie zich aan de streng-historische opvatting bindt, als wie in het historisch verhaal enkel maar symboliek ziet, of mythe, heeft zich over iedere poging om Jezus’ graf en Christus’ sterfplaats te bedekken met de verdichtselen van zijn eigen fantastischen geest te schamen. Wij willen niet oordeelen over die christenen van den den ouden tijd, die, naar men zegt, aanvankelijk bij den heuvel Golgotha op bepaalde tijden bijeen kwamen om te weenen. „Evenals de joden nog heden ten dage bij den tempelmuur weenen en klagen, zoo weenden de eerste Christenen aan den voet van de rots, waarop het kruis had gestaan. In de vierde eeuw en later, stond de gemeente daar van twaalf uur tot aan de doodsure van Jezus, tot drie uur, en luisterde naar het verhaal der evangeliën, aangaande den dood des Heilands, en naar de profetische uitspraak van het Oude Testament.” 1) Neen, nog eens, wij willen over hen niet oordeelen, want zoolang de plaats van den heuvel Golgotha in de wereld viel aan te wijzen, mocht men bij hem staan, en op de plaats van Jezus weenen uit den Geest van Christus. Alleen dàn zou de kinderlijke piëteit, die Golgotha wil zoeken, ontaarden in een hinderlijk dwingen bij God, wanneer het zoeken naar de plaats als plaats bleef dóórgaan, ook nadat die plaats door de eigen hand van God met gras en zoden, en met het stof van vele eeuwen is bedekt.

En zie, dit is gebeurd. God zelf heeft de sporen van Christus’ lijdensweg in den loop der eeuwen laten uitwisschen. Wij moeten ook in dezen bukken voor het bestel van God, en aan het lied van psalm 77 zijn gepaste uitbreiding geven. In dien psalm toch is |66| gezegd, en de dichter wees naar de Roode Zee: Uw voetstappen werden niet bekend; e het water heeft de sporen van den opmarsch van God zelf en van Zijn leger en van Mozes uitgewischt. Zóó zeggen nu ook wij van Golgotha tot den Heere God, die bier Zijn volk voorgaat, in Mozes’ Meerdere: Uw voetstappen werden niet bekend; het stof heeft Uw sporen alle uitgewischt. Zullen wij klagen? Maar dan komen wij achter bij dien dichter van daareven, die zich immers vàn deze negatieve uitspraak gehaast heeft tot de positieve: Gij leiddet Uw volk als een kudde. f Wie dàt van Golgotha zingt, en dat doet met zijn hart, die is toch in den geest op Golgotha geweest.


Wat Golgotha zelf betreft, wij zullen den lezer niet vermoeien met een opsomming van wat zooal gezegd is over den heuvel Golgotha. Slechts merken wij op, dat af te wijzen valt de identificatie van den heuvel Golgotha met den heuvel Goat, die dan volgens sommigen de heuvel-van-het-sterven heet; zulks dan weer in verband met het feit, dat het woord „Goat” op een of andere wijze in verband te zetten is met een stam, die sterven beteekent. Deze fantasie moet reeds wijken voor de nuchtere opmerking van den bijbel zelf, dat het woord Golgotha op een of andere wijze met het begrip „schedel” in verband staat. Deze samenhang tusschen het arameesche woord voor „schedel” en den naam Golgotha, is dan niet te verklaren uit de door sommigen ten onrechte als vaststaand aangenomen gewoonte, om de schedels van de daar gestraften er te begraven, maar is waarschijnlijk te danken aan den schedelvorm van den heuvel. Hiermee is dan tegelijk waarschijnlijk geworden, dat de heuvel eigenlijk niet eens als een bepaalde hoogte te denken is. Wij hebben te denken aan een kleine welving van den bodem, gering, maar groot genoeg, om voor de voorbijgangers het tooneel, dat zich er afspeelde, gemakkelijk aanschouwelijk te maken. Dit stemt overeen met de gewoonte van die dagen, om voor zoodanige straf-exercities een terrein te kiezen, dat dicht bij een hoofdverkeersweg lag, en voorts door de gesteldheid van zijn bodem de opmerkzaamheid trok van ieder, die den grooten weg langs kwam. |67|

In zooverre geeft dus de naam „schedel”, of „schedelplaats”, een aanknoopingspunt aan de bijbelsche gedachte, dat Christus moest verhoogd worden, in het openbaar. Golgotha was niet een plaats, die wegschool in het donker, doch een publiek terrein in de omgeving van de stad, waar het Lam Gods moest worden gebracht naar de wet van God. En hier worden onze gedachten teruggeleid naar wat Jezus zelf eens gezegd heeft, toen Hij Zijn sterven een verhooging noemde. g Dit brengt ons op den goeden weg. Golgotha is voor ons niet een of andere topografische grootheid, maar schouwtooneel en werkplaats van de kracht en van het Woord des Heeren.


Ons rest dan ook slechts, Golgotha’s beteekenis te laten bepalen door het Woord des Heeren. Want Golgotha, de gerichtsplaats van Jeruzalem, heeft beantwoord aan Christus’ eigen profetie.

Wij hebben in ons voorgaande deel 2) er over gesproken, dat, naar Christus’ eigen woord, Zijn kruisiging bepaaldelijk een verhooging moest zijn. Hij zelf heeft vroeger den dreigenden dood, dien Hij thàns gewillig aanvaardt, telkens weer met bewustheid en opzettelijk ontgaan. Want, zoo lezen we dan telkens: „Zijn ure was nog niet gekomen”. Men kan naar analogie daarvan ook zeggen: Zijn plaats was nog niet bereikt. Zijn plaats, de plaats van Christus, de plaats ook van Zijn dood, is niet in het donker, noch in de binnenkamer, noch in de woestijn. Ze is ook niet door buitengewone merkteekenen onderscheiden van andere plaatsen in de wereld. De plaats van Jezus is gelijk Hij zelf in Zijn openbaring: zoo heel gewoon. Indien het kruis gestaan had op den Gerizim of op den Ebal, h of op een van die bekende internationale plaatsen, die men nog vandaag in de wereld vinden kan, het forum van Rome, b.v., of de akropolis van Athene, dan zou de plaatsbepaling van Jezus’ dood geschied zijn door een andere logica, dan die de lijn had afgeteekend van heel Zijn leven hier op aarde. Want ál, wat Christus als mensch-op-aarde heeft, en zoekt, en vindt, en |68| voor zich neemt, dat is slechts dienstbaar aan het doel der openbaring. En evenals de Zoon van God, gelijk wij boven zagen 3), een eigennaam heeft aangenomen — Jozua — die zoo heel gewóón was; en evenals Hij gewoond heeft in een stad, die zoo heel echt menschelijk was; en evenals heel Zijn leven en Zijn werken nimmer gedachtenis aan Hem zelf mochten stichten, tenzij dan alles, wat van Jezus in de toekomst spreken zal, door deze spraak zal opklimmen tot Zijn God en Hém gedachtenis stichten 4), — zóó is door deze zelfde openbaringswet óók de heuvel Golgotha niet geplaatst, daar, waar menschen kloosters zetten, of colosseums stichten, of gedenkteekenen bouwen, maar de keuze van dezen heuvel — ja, wàs het wel een „heuvel”? — wordt eenvoudig bepaald door deze twee vragen: ten eerste: is de plaats publiek, zoodat ieder kan weten, dat hier Christus verhoogd wordt aan een kruis; en, ten tweede: is de plaats gewoon: zóó gewoon, dat ieder die haar zoekt of vindt, indien hij niet gelooft, op die plaats ziende niet ziet, en opmerkende niet verstaat, i en anderzijds een ieder, die dan wèl gelooft, door al de bizonderheden van de plaats toch niet voorbij kan gaan, met zijn gedachten, aan het zware gewicht van wat dáár is gebeurd?

Aan den dubbelen eisch nu, in deze beide vragen uitgedrukt, heeft Golgotha beantwoord.

Het behoort bij het Oude Testament, dat groote, of althans aanwijsbare, bergen, Sion, Horeb, Moria, Karmel, de aandacht trekken, en dat historische gebeurtenissen bepaalde, door gedenkteekenen afgezette, terreinen voor zich ontvangen. Want in het Oude Verbond zoekt elk nieuwe wezen telkens weer de aandacht voor zich te trekken in nieuwe vormen. En in hetgeen voor oogen is, en den sensueelen mensch aan zich verbindt, en naar zich heen kan trekken. Maar in het Nieuwe Testament wordt de uitwendige vorm al minder geaccentueerd, de sensueele kennis-weg al meer verlaten, en slaat de vrije gedachte, die God door Zijn Geest in de harten schrijft, zich om de zielen heen, zóó hevig, en zóó overwinnend, dat het geestelijk oog kan zien, ook waar het lichamelijk oog |69| geen enkelen uitzichtstoren, en geen enkele verheffing van den bodem boven het panorama kan ontdekken. Golgotha, — een alledaagsch verhooginkje, meer niet; maar dat hoort bij den menschgeworden Zoon Gods. Geen enkele rots bood Hem een inscriptie; het Woord, dát is Zijn scriptie. Op een akropolis plant Hij geen kruis, de zaak wordt door de menschen zoo maar even afgedaan, op het gewone verhooginkje van alle executies, en God vindt dat wel goed. Want op de akropolis plant Hij de vaan van het Woord. j Op het forum van Rome plaatst Hij geen gedenkzuil; maar Hij zorgt, langs vele Geestes-wegen gaande, dat de huur er komt voor een kamer, waar Paulus „onverhinderd” te Rome kan spreken met de Joden. k En zoo beantwoordt de topografie van Golgotha volkomen aan de wet der goddelijke gedachten, gelijk zij heel den gang der bizondere openbaring hebben afgeteekend. Die openbaringswet is het, welke het innerlijke wezen, de geestelijke essentie, den Woord-inhoud, al meer loswikkelt, en uitpelt, uit de vormen van de uiterlijke dingen, opdat de gemeente van de toekomst niet aan die plaatsen zou gebonden zijn; niet eens wanhopig zou moeten zeggen: de Anti-Christ heeft ons de toegangswegen naar onze gedenkplaatsen afgesneden, nu kunnen wij den dood des Heeren niet meer gedenken. Want de gemeente kan in den Geest den dood van Jezus gedenken, overal, waar maar een tafel is, desnoods zonder wit linnen, en brood, en beker, en een biddend hart. Als ’t moet, ook zonder dat: alleen door ’t Woord. Als ’t moet, ook zonder de verkondiging des Woords, doch door den universeelen, regenereerenden Geest van God. Wie avondmaal gevierd heeft, die zoekt niet meer de hand van eenen gids, die hem naar Golgotha moet brengen. Hij heeft den Sion beklommen, Ge-henna gezien, en op Golgotha het kruis omklemd; ook is hij dan geweest in den Paaschhof, en in den hemel ingezet. „Vanwaar Hij komen zal, om te oordeelen de levenden en de dooden”, ter plaatse, waar men Hem niet verwacht.


Zoo is het dan geen verlies geweest, dat wij den hemel mogen wijten, of dat de hemel wijten wil aan onze loomheid, dat Golgotha |70| niet nader is gemarkeerd. De oud-christelijke, ook zelfs de charismatische kerk, heeft in dit opzicht geen hand uitgestoken, om aan haar kinderen en kindskinderen de heilige plek te wijzen. Voor ons besef is dat meer leiding gevend, dan wat later is gedaan, toen de kerk in verbastering kwam, en toen ze zoeken ging naar bouwstoffen voor een bijbelsche aardrijkskunde, waaraan ook saracenen zouden hebben kunnen werken, als zij maar gewild hadden; een bijbelsche aardrijkskunde, die dus niets aan het geloof te vragen had. God hééft geen klaagmuur voor de joden klaargezet, noch een klaagheuvel voor de christenen. De klaagmuur van de joden is een stil protest tegen Jezus Christus, zoo ongeveer in den trant van Akeldama 5); hij is een verdoezeling van de groote, ééne aanklacht, die God tegen de klagende joden heeft, en men klaagt er daarom niet veel te veel, doch veel te weinig. Men klaagt er niet vanwege zijn zonden, l men verdoezelt er den dood van Jezus. Zóó zou nu ook een klaagheuvel van het christendom een protest geworden zijn tegen de opstanding en de hemelvaart, en een verdringing van de noodzaak van het gebed, waarmee de bijbel eindigt: kom, Heere Jezus, ja kom haastiglijk. m Als ik dat gebed lees, dan begrijp ik waarom Golgotha zoo’n heel gewone plek is, en door God in geen enkel opzicht voor de toekomst gemarkeerd. De Geest en de bruid zeggen: kom; n en zij geven geen voorzang aan wie daar in de omgeving woont.


De topografie van Jeruzalem en omstreken is dan ook niet een hinderlijke binding van den Geest, want juist de Geest bindt de natuur, ook hier in deze stad, en haar omgeving, door het Woord en door de gedachte Gods. De stof dwingt niet den Geest, maar de Geest de stof. Hij drukt wel Zijn sporen in den bodem, dwingt ook de natuur wel in de vormen van Zijn welgekozen symboliek, maar laat zich nooit door haar in-perken of ophouden.

Daarom rest ons tenslotte nog wèl een zekere symboliek.

Jeruzalem heeft drie bekende plaatsen: den Sion, het Ge-hinnom en — Golgotha. |71|

Daar is eerst Sion, de plaats der gemeenschap met God, de hoogte, waar Hij blinkend verschijnt. o De plaats van de nedervaart van den hemel, de aanvangswerkplaats ook van de unie, waarin God zich met Zijn volk wil samenvoegen tot in eeuwigheid.

Aan den anderen kant van Sion staat Ge-hinnom: dat is de mestvaalt, de plaats der verontreiniging, een symbool van de hel, van de plaats der buitenste duisternis. 6)

Sion is alzoo gemeenschap, Ge-hinnom afstooting. Sion neemt aan, Ge-hinnom verwerpt. Sion is zegen, Ge-hinnom vloek. Sion zingt, Ge-hinnom klaagt. Sion is unie, Ge-hinnom schisma. Sion laat wierookgeuren uitstroomen en Ge-hinnom laat ons proeven, wat Jesaja 66 in het einde nog niet laten kan te noemen: de lijklucht van den dood, den walm van een verterend vuur. p

Tusschen die beide in ligt Golgotha.

Denk er aan, Pluizer, q dat het woord „tusschen” hier niet is een topografische distinctie. Wij zoeken hier de wegen van den Geest; en wij weten, dat die Geest ook in de groepeering en nevenschikking van de onderscheiden plaatsen rondom de stad Jeruzalem, de banen van het Woord van God heeft afgeteekend.

Welnu, die Geest van Christus doet dat werk heden zoo stillekens, zoo zonder veel gerucht. Van Sion heeft Hij zelf, en ook van Ge-hinnom, nog wel rumoer gemaakt: „noodzakelijken omhaal”; maar Golgotha heeft Hij geen woord ons verder laten zeggen. Hij heeft van die plaats zoo langzamerhand al Zijn goede christenen meegetroond, naar ’t volle leven. Hij zeide: daar moet gij den Gekruiste aanbidden, daar, in geest en in waarheid. r Laat de samaritanen der kerk — het gemengde volk — naar hun Gerizim zoeken, s doch gij: bidt hier.

Golgotha — verzwegen plek. Paulus gebruikt het woord niet. De brieven noemen het niet. En de Openbaring van Johannes spreekt wel van Sion, t en van Jeruzalem u en van den heidenvoorhof v en van de zeven heuvelen van Rome (!) w en van bepaalde steden van Klein-Azië, x en van Asclepius’ tempel, y maar geen enkele maal van Golgotha. Daar wordt eenvoudig Golgotha als plaats verzwegen, omdat die |72| plaats ter ééner zijde is het eindpunt van Gods langen altaarweg, en ánderzijds de aanvangsplaats van Christus’ wederkomst ten oordeel. En nu heeft God, die altijd haast heeft, niet dat ééne pùnt, waar de roode weg van het offer- en het altaarbloed gaat ophouden, met een gedenknaald gesierd, maar haastig ons vóórtgedreven, en al Zijn briefschrijvers, en ook Zijn grooten apocalypticus Johannes, ópgejaagd, niet om te gaan zoeken naar een bepaald pùnt, maar om met breed gebaar, de handen naar twee kanten uitgestrekt, wégen te wijzen: den weg van het Oude, en den weg van het Nieuwe Verbond. Wegen wijst God, geen punten. Niet de plaats, wáár de vicieuze cirkel doorbroken wordt, maar het feit, dát hij doorgebroken is, dát markeert de God des Woords. Hij is groot in het doen gedenken. Hij is precies even groot in het doen vergeten. Zijn voetstappen worden niet bekend; maar de zachtmoedigen leeren van Hem den weg. z

En nu ik dat weet, nu keer ik terug naar Golgotha; ik zie het al liggen „tusschen Sion en Ge-hinnom”. Ja zeker, daar loopt een weg van Sion naar Golgotha, èn een weg van Golgotha naar Ge-hinnom.

Want Golgotha, dàt brengt zoowel den zegen als den vloek, zoowel de unie als het schisma. Het heeft de aanneming tot kinderen door het welbehagen aan Gods volk gegeven, en zal aan het oordeel der verwerping dieperen rechtsgrondslag schenken, doordat van nu af aan de genade ingetreden is, die niet wil vertreden zijn. Golgotha, dat is zoowel zegen als vloek, het is verkiezing en verwerping beide. En de opgejaagde ziel, die tusschen Sion en Ge-hinnom heen en weer gedreven wordt, en Golgotha niet vinden kan, die vindt nu een Woord, de Heilige Schrift van God, van den Geest geschreven. Dat Woord schrijft zijn eigen topografie, waarvan samaritanen en saracenen zoo geen verstand hebben; het stelt symbolen, ook geografische, doch waarschuwt ons tegen een accentueeren daarvan ten koste van het Woord. Dat Woord legt een geestelijken band, die onze ziel aan Golgotha verbindt, dien kleinen heuvel. En de Geest van God, die leert ons vragen aan de groote bergen, en aan de machtige tropeeën, waarom zij zich |73| verheffen tegen dezen kleinen heuvel, dien rimpel van de aarde, dat lang bedolven plekske grond, waar niemand zeggen kan: dáár is het, dáár, dáár. Wat springen die bergen trotsch omhoog? God zelf heeft deze plek begeerd, aa neen, gelukkig niet ter woning, want Golgotha heft Sion en alle andere plaatsen als woonplaats op; maar Hij heeft tóch deze plek begeerd als doortocht, om, van hier geëerd, Zijn heerlijkheid te toonen. De Heer, die haar verlaten heeft, zóó trouwe houdt en eeuwig leeft, wil in ons eeuwig wonen. bb

Golgotha, de vergeten plek, — men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer. b Pompeii wordt bloot gelegd, maar Golgotha is langzaam dicht gegroeid. Neen, het zal aan God niet liggen, als mijn gedachten verdwalen. Golgotha, en het „vergetend gers”, die hooren bij elkaar.

Het water gaat open en toe,
het water gaat op en gaat neêr,
het water, als ’t kind er een steentje in smijt,
het water gaat op en gaat neêr.

En d’aarde ging op en ging neêr,
ook d’aarde ging open en toe:
en, hooger als d’andere graven, een tijd,
daar toog men Zijn graf, en zei: dáár.

En de aarde zonk langzamig neêr,
en de aarde zonk wederom toe,
en wederom strekte er zijn armen naar uit,
’t vergetende gers, ’t groeide toe.

En de aarde ging open en toe,
en de aarde ging op en ging neêr,
en haast was het alles zoo effen, en groen,
zoo effen als al dat er leeft. 7) |74|

Wij danken U, Heere: er is gras over Golgotha gegroeid, halleluja. Gij hoort het gebed, tot U kan alle vleesch komen. Gij leidt ons niet in erotische verzoeking. Er groeide gras over Golgotha, máár, — maar nu klinkt er boven de plaats, die men niet meer vinden kan, een stem. Dat is het Woord, dat vinden doet:

O stemme van ’t houtene Kruis,
O stem van het houtene Kruis,
Ik vraagde zoo dikwijls, ik vraagde, en ik bad,
en . . . . de antwoord is altijd: het Kruis.

Want: men kent en vindt Zijn sterfplaats zelfs niet meer; b máár — het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. cc




1. Nathan Söderblom, Het lijden en sterven van onzen Heere Jezus Christus, uit het Zweedsch door J. Henzel, N.V. G.J.A. Ruys’ U.M., Zeist, 1930, blz. 291.

2. Deel II, hoofdstuk XV, vooral blz. 285 v.v.

3. Deel II, blz. 448 v.v.

4. Zie deel I, blz. 231 v.v.

5. Zie deel II, hoofdstuk XIII, vooral bldz. 255 v.v.

6. Vgl. deel III, bl. 20.

7. Vrij naar Guido Gezelle




a. Niet eerder gepubliceerd.

b. Vgl. Psalm 103, vers 8 (berijming 1773).

c. Vgl. Genesis 22.

d. Vgl. Matteüs 23:35, Lucas 11:51.

e. Vgl. Psalm 77:19.

f. Vgl. Psalm 77:20.

g. Vgl. Johannes 3:14, 8:28, 12:34.

h. Vgl. Deuteronomium 11:29, Jozua 8:33 e.a.p.

i. Vgl. Jesaja 6:9, Matteüs 13:13, Marcus 4:12, Lucas 8:10.

j. Vgl. Handelingen 17.

k. Vgl. Handelingen 28:31.

l. Vgl. Klaagliederen 3:39.

m. Vgl. Openbaring 22:12, 22:20

n. Vgl. Openbaring 22:17.

o. Vgl. Psalm 50:2.

p. Vgl. Jesaja 66:24.

q. Vgl. Frederik van Eeden, De kleine Johannes.

r. Vgl. Johannes 4:24.

s. Vgl. Johannes 4:20v.

t. Vgl. Openbaring 14:1.

u. Vgl. Openbaring 21:2, 21:10.

v. Vgl. Openbaring 11:2.

w. Vgl. Openbaring 17:9.

x. Vgl. Openbaring 1:11, 2, 3.

y. Vgl. Openbaring 2:13.

z. Vgl. Psalm 25:9.

aa. Vgl. Psalm 68:16.

bb. Vgl. Psalm 68, vers 8 (berijming 1773).

cc. Vgl. Jesaja 40:8.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000