HOOFDSTUK XXV.

Christus voorgesproken en misduid.

En als hij op den rechterstoel zat, zoo heeft zijne huisvrouw tot hem gezonden, zeggende: heb toch niet te doen met dien rechtvaardige, want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil.

Mattheus 27 : 19. a


Het leven van den Zoon des menschen, dien waker tot God, is rondom afgezet met droomen.

De droom is er aan het begin, de droom is er ook aan het eind van Zijn leven hier op aarde.

De droom is er bij Jozef, den man van de vrouw, die Hem het leven inleidt; de droom is er óók bij de vrouw van den man, die Hem het leven uitleidt. Als Jezus nog in de kribbe gelegd moet worden, dan zegt de engel in den, droom tot Jozef: neem Hem aan, Hij zal rechtvaardig zijn. En als Hij bijna naar het kruis gevoerd wordt, dan zeggen de geesten, dan zegt God, wederom in den droom, tot de vrouw van Pilatus: laat Hem gaan, Hij is rechtvaardig. En zoo is het leven van Christus tusschen de droomen gevat. Het bewuste en het onbewuste leven, de dag en de nacht, de wake en de droom — àlles moet aan Christus getuigenis geven, en alles moet Hem wijzen als den Rechtvaardige, met wien de wereld alles te doen heeft, al zegt zij ’t ook zoo niet.


Dat was toch wel een eigenaardig intermezzo, zoo met dien droom van de vrouw van Pilatus. Het doet wel wat vreemd aan, te midden van dat straatrumoer en al die drukte van het proces, |455| de zwakke stem van een vrouw te hooren. Maar ze komt slechts even om een hoek gluren; ze laat zich niet eens zien; ze stuurt alleen een bode.

Toch is er iets bizonders met die vrouw.

De boodschap, die ze aan Pilatus door laat geven, valt midden onder het rumoer, dat losgebroken is, toen dat tweetal was vernomen: Jezus van Nazareth, of Bar-Abbas. Men zal dus moeten beraadslagen over de keus. Van alle kanten wordt het volk bewerkt: elke stem is er weer één. Het uur is toch wel ongeschikt voor een vrouw, die even de attentie van haar man vragen wil. Maar juist in dit oogenblik werkt de boodschap van die vrouw als een rem op Pilatus’ driften. Zij werpt dan toch maar een blok voor het wiel van den wagen, waarin Pilatus zich stort in het ongeluk. Want zij zegt hem, dat hij zijn handen afhouden moet van dien rechtvaardige. En waarom dan? Wel, zij heeft vannacht een benauwden droom gehad. Zij heeft gedroomd over „dien rechtvaardige”; en die droom is haar motief genoeg, om tot haar man te zeggen: houd uw handen thuis, raak hèm daar niet aan, want ik ben bang voor de gevolgen.


Die vrouw van Pilatus is in de historie langzamerhand beroemd geworden. Reeds vroeg heeft zij de aandacht getrokken. De overlevering noemt zelfs duidelijk haar naam; ze zou geheeten hebben: Claudia Procula, ook wel verkort tot Procla. Deze vrouw, die wij nu vervolgens maar Claudia zullen noemen — zonder dat wij daarmee instemmen met degenen, die de historische betrouwbaarheid van de overlevering van dien naam als zeker aannemen, want hij blijft min of meer legendarisch — deze vrouw, zeggen wij, heeft in de geschiedenis een onuitwischbaren indruk gemaakt. Zij is zelfs door de grieksche kerk tot een heilige verklaard, en de 27e October is op den griekschen heiligen-kalender aan haar gewijd. Anderen — b.v. het apocriefe evangelie van Nicodemus — hebben gezegd, dat zij een proseliete is geworden van het Christendom, en dat zij later onder de belijders van den Christus een bekende en eervolle plaats heeft ingenomen. Zóó sterk heeft ze de aandacht |456| geboeid, dat zelfs een heele verhandeling over haar geschreven is 1), en ten onzent heeft Frederik van Eeden over Pilatus en zijn vrouw geschreven; naar hij zelf zegt, deed hij het in gelijken geest als Anna Katharine Emmerich. Hij laat ook Claudia zich tot Jezus bekeeren, en zelfs Jezus optreden, om een verzoening tusschen Pilatus en diens vrouw te bewerken. 2)

Het zal wel altijd moeilijk blijven tusschen fantasie en waarheid te schiften. Wij zullen dan ook niet trachten, een poging daartoe te ondernemen. Veel verder gaan dan hetgeen officieel vaststaat, kunnen wij niet; en dit weinige beperkt zich vrijwel tot de mededeeling, dat Claudia den joden niet ongezind was, en b.v. voor den bouw van scholen zich heeft geinteresseerd. Voorts blijve zij als persoon vrijelijk in het schemerduister staan, waarin de Geest haar gelaten heeft.

Want voor ons is het niet de vraag, wie Claudia is, noch ook, wat ze nu wel precies in den droom gezien heeft 3), maar wat die droom van Claudia moet in het verhaal van Christus’ lijden. Wij hebben geen behoefte, alle finesses te weten omtrent het leven van Claudia, maar zoeken de verhouding tusschen haar droom en het lijden van den Man van Smarten.


Nu is een van de eerste vragen, die hier aan de orde moet komen, deze: of de droom van Claudia te „verklaren” is langs de wegen der natuur, dan wel een bovennatuurlijke, door God gewerkte droom is.

Zooals het meer gaat, kruisen ook hier elkaar de meeningen.

Sommigen zeggen, dat die droom van Claudia alleszins natuurlijker-wijze te verklaren blijft. En wie zal dat tegenspreken? Jezus was algemeen bekend; de laatste dagen hadden veel van Hem doen spreken. Hij zelf had de verbeelding, niet het minst van de vrouw, sterk toegesproken. Het romantisch gekleurd verhaal van Zijn intocht in Jeruzalem zal ook Claudia wel niet onbekend |457| gebleven zijn. Bovendien wist Pilatus (blijkens het voorgaande vers) reeds sedert eenigen tijd, dat tusschen de Joden en Jezus een conflict bestond, dat echter van de zijde der Joden uit nijd te verklaren viel. Voeg daarbij, dat het proces van Jezus reeds vroeg in den morgen Pilatus uit zijn bed geroepen had, dat de onrust, die de zaak van den Nazarener op straat verwekt had, dus ook al in de slaapkamer van Pilatus doorgedrongen was, denk dan verder aan het geschuifel, het rumoer, en het heen en weer trekken van de bende tusschen Pilatus’ en Herodes’ huis, en inderdaad, dan is de droom van Pilatus’ vrouw langs natuurlijke wegen best te verklaren.

Wanneer dan ook anderen meenen, dat zij den duivel voor dien droom aansprakelijk moeten stellen, en hem alleen, dan lijkt ons dat een te gewaagde onderneming. Allereerst: de duivel is geen deus ex machina, met wiens naam het laatste woord gesproken heeten mag. Bovendien vervalt deze „verklaringswijze” zoo licht in het zoeken naar allegorieën, of parallellen, die onwezenlijk zijn. De één zegt dan: evenals de duivel in het paradijs eerst tot de vrouw kwam, om door haar den dood in de wereld te brengen, zóó komt nu de duivel het eerst tot een vrouw, om den dood van Christus te verhinderen, dat wil dus zeggen: om de verlossing in den weg te gaan staan, om het leven te verhinderen. Hier wordt dus de daad van Claudia enkel en alleen gezien van de dónkere zijde: ze is dan een sta-in-den-weg, een verhindering, voor de verlossing, die in Christus’ dood gelegen was. Hoe willekeurig evenwel dit alles is, blijkt dan weer hier uit, dat er weer ánderen zijn, die in de voorspraak van deze vrouw, Claudia Procula, een soort compensatie zien voor hetgeen de vrouw in het paradijs bedórven heeft. Want, zoo redeneeren ze dan, in het paradijs heeft een vróuw tegenover den eersten Adam kwade getuigenis gegeven, maar nu, in het uur van den tweeden Adam, geeft wederom de vrouw een goede getuigenis: zij teekent protest aan tegen al die booze woorden van al die slechte mannen: en is ook daarin weer de eerste.

Men voelt wel: hier hokt wat. Neen, zeggen wij, men moet niet |458| den duivel aansprakelijk stellen voor alles, wat men niet zoo dadelijk begrijpen kan, alsof dan daarmee de zaak beslist is. Ook de duivel is gebonden aan de machten, die in het natuurlijk leven optreden kunnen.

Nog een derde meening is er intusschen. Deze schrijft den droom van Claudia aan een directe werking van God toe. Volgens de voorstanders van deze opinie is de droom van Claudia dus een soort van openbaringsdroom, 4) „een waarschuwing Gods aan Pilatus”.

Zij, die zóó spreken, meenen dan, dat God zelf op de ziel van Claudia opzettelijk ingewerkt heeft, teneinde Pilatus te waarschuwen, of ook teneinde anderszins door dien droom op bepaalde manier op Christus’ lijden in te grijpen.

Wat zullen wij zeggen? Moeten wij kiezen tusschen de meeningen?

Zooals het meer gaat, zoo ook hier: het is volstrekt overbodig, tusschen deze meeningen partij te kiezen; alsof de ééne opinie de andere geheel en al moest buiten sluiten. Is niet de heele wereldhistorie, is ook vooral niet het proces van Christus, een samentreffen van drieërlei werking: een goddelijke, een duivelsche, en een bloot natuurlijke (zooals men tenminste dat — ten onrechte — gelieft te noemen)? Maar waarom zou dan hier, nu het over dien droom gaat, het ééne van het andere moeten gescheiden zijn? God heeft zich wel meer bediend van natuurlijke factoren; maar dan is het ook altijd waar geweest, dat deze niet Zijn werk verklaren, doch, omgekeerd: uit Zijn plan verklaard wórden. En de Satan dan? Och, maar die is er immers ook dadelijk en overal bij, om hetgeen God ten goede keert, ten kwade te wenden, zoo het mogelijk is? De droom van Pilatus, vrouw is werkelijk niet alleen in den hemel voorgenomen, en evenmin alleen langs psychische wegen opgekomen; hij is óók in de hel geregistreerd. Wie hier de verscheiden opinies uit elkaar zou willen houden, die zou heel het probleem van de voorzienigheid Gods, en van de wijze van Zijn regeering, en eigenlijk |459| heel de dogmatiek, anders moeten opzetten dan de belijdenis der kerk tot nu toe heeft gedaan.

Wij gaan dan ook ten volle mee met hen, die dit merkwaardig intermezzo — zoo lijkt het tenminste — niet onttrekken aan den wellust van den booze; maar eveneens weigeren wij elke voorstelling, die dezen merkwaardigen droom zoo maar in het verhaal laat ploffen als een merkwaardig wonder, waaraan allenatuurlijkheid vreemd zou zijn; en vooral: wij mogen dit „incident” geen oogenblik plaatsen buiten heel het samenstel van Gods bepaalden raad en voorzienigheid.


Houden wij hieraan vast, dan kan Claudia op haar gewone niveau blijven staan, waarop zij met alle andere menschen staat. Die droom van haar is voor haar leven niet typeerend. Een proseliete wordt ze er niet door; en eenige bizondere geestesadel kan er niet uit bewezen worden. Zoo men dit unieke droom-gegeven verklaren wil, en uitwerken in bepaalde richting, dan is het verhaal eerder een pleit vóór hen, die aan Claudia bijgeloof verwijten, dan voor hen, die haar om haar geloof zouden willen prijzen. Zelfs zullen wij straks zien, dat de droom van Claudia, waarin God toch in elk geval een heilige bedoeling heeft, door haar aanstonds wordt uitgelegd op zulk een wijze, dat het vlakste egoïsme met de interpretatie van haar droom, en de daaruit getrokken „toepassing,” bestaanbaar is.

Dit wat de natuurlijke oorzaken betreft; wie het gewichtig zeggen wil, spreke van den „menschelijken factor” in den droom.

Wat vervolgens dien Satan aangaat, — de andere verklaringsmethode, — wij sluiten hem niet uit. Wij gelooven ook, dat in het duister spel van zijne helsche zonde óók deze droom is opgenomen. Want hoezeer ook Satan dorst naar het bloed, den dood, van den tweeden Adam, daar zou toch ook een zekere triumf voor de hel in liggen,. indien Christus in de wereld vrijgelaten werd, louter uit bijgeloof (vrees voor een droom) en uit utiliteitsoverwegingen (benauwdheid voor de kwade gevolgen van een veroordeeling van den onschuldigen Jezus). Indien Christus door |460| Pilatus vrijgegeven zou zijn, overeenkomstig de bizarre logica, of de vage intuïtie, van Claudia, als een „rechtvaardige”, 5) wiens dood door God of goden — niet door Hem zelf — wel eens gewroken worden kon, dan is Hij voorts niet langer als Messias in de wereld aangekondigd. Een eventueele vrijlating van Jezus door Pilatus, volgens advies van Claudia, zou in dit tijdsgewricht, nu Christus toch eenmaal als exlex was uitgeroepen, Hem het odium van Zijn volk niet hebben afgenomen. We denken hier onwillekeurig aan die slavin daar in Philippi, die — later — aan de gezanten van Christus een eere-diploma uitreikte, door hen aan te kondigen als menschen van goede boodschap, als verkondigers van een deugdelijken naam. Ook daarin werkte toen de Satan. Die slavin riep óók wel: vergrijp u niet aan Jezus Christus, want ik heb in mijn droomen veel te doen met dien rechtvaardige, — maar niettemin onderkent Paulus in haar hysterisch roepen een diabolische werking: indien Jezus op gezag van deze vrouw in Philippi het recht van vrije passage krijgt, dan zal Hij in Philippi binnen-komen, niet als de eenige Messias, die alle andere godenzonen van grieksche fantasie verdringt, en die alle menschen en liturgen van Philippi gevangen neemt, doch als één onder zooveel anderen, die, naar menschenmaatstaf, óók wel „goede en aangename” woorden weten te spreken. Zoo zou ook Jezus, als Hij door Claudia was vrijgevochten uit de handen van Pilatus en van die leelijke Joden, wel in jeruzalem vrije passage gekregen hebben, maar niettemin was Hij dan voor altijd beschadigd, en onttroond. Claudia kán het evangelie nu eenmaal niet anders dan kwade diensten bewijzen . . . . Zeg nu maar eens, dat Satan hier niet achter zit. Weten wij alles van zijn duister bedrijf? Is het niet bestaanbaar met den hartstocht van zijn gánsch in zonde gedrénkte wezen, dat èlke „opvatting” van de beteekenis en de plaats van den Nazarener in de wereld, welke aan den Christus onrecht doet, den Satan welgevallig is? Ook hier achten wij de werking van den Booze aanwezig, om dadelijk beslag te |461| leggen op élke beweging in de geestelijke wereld. Want op iedere golf, die God uitzendt in de wereld der onzichtbare dingen, wil Satan storend inwerken. Of, — kan hij het niet, dan tracht hij voor het minst in het zendgebied van Gods golven zijn heesche luidsprekers te zetten, opdat ze maar het zuivere geluid van God op valsche wijze door zouden geven.

Dit dan wat den duivel betreft; wie het gewichtig zeggen wil, spreke van den „diabolischen” factor in den droom.

Maar nu verder.

Boven dit alles staat toch voor ons vást, dat in den droom van Claudia God zelf van Zijn geestelijke wereld uit op Christus’ proces heeft ingegrepen.

En dat met een bizondere bedoeling.

Wie zich daarover verwonderen mocht, dat God een openbaringsdroom geeft aan een heidin, heeft toch in zijn bijbel wel voorbeelden van dezelfde openbaringswerking over het hoofd gezien. We behoeven slechts de namen te noemen van Achimelech, Farao, Nebukadnezar e.a. om te bewijzen, dat God meer dan eens tot heidenen in den droom een bepaalde openbaringswerking heeft uit doen gaan. Ook Claudia is in die rij opgenomen. In het proces van Christus staat trouwens niets buiten de werking van God en heeft alles een bizondere bedoeling.

Gods gedachten zijn daarbij zóó gecompliceerd 6), dat niemand het recht heeft, ze naar één kant uit te werken.

Dat God Pilatus heeft willen waarschuwen, en dan wel in diens eigen taal, dat is voorzeker óók een element, waarin Gods bedoeling met den droom van Claudia te vatten is, achteraf. Gods bedoeling moge daarin niet ópgaan, we willen dit element niet verwaarloozen. Daar was niet veel meer, dat Pilatus nog remmen kon; hij was eigenlijk al verkocht aan de Joden. Misschien gaat hij voor een droom opzij. Hij heeft wel gezegd: wat is waarheid?; maar — wie aan het geloof ontzonken is, vervalt licht aan |462| het bijgeloof. Dan, voor hoeveel mannen is de stem van de vrouw, de emotioneele, toch een aandacht-dwingend geluid? Men kent het ietwat sinistere woord: cherchez la femme; dat dit woord bij Pilatus vandaag niet alles verklaren kan, dat ligt voorzeker aan Pilatus niet. Waren de Joden niet zoo ellendig lastig geweest, dan zou — hier voelen wij reeds, hoe ook de Satan in deze dingen niet afwezig is — dan zou Jezus wel vrijgelaten zijn geweest. Maar alle Joden en alle charlatans, en alle historici, en ook uw en mijn onverschilligheid zouden hebben kunnen meesmuilen: nu ja, hij is vrij, maar enfin, cherchez la femme. Om kort te gaan — de droom van Pilatus’ vrouw is een waarschuwing: God spreekt Pilatus toe in diens eigen taal. En zullen wij dat zoo vreemd vinden, van dien God, die eenmaal Saul gewaarschuwd heeft, in zijn eigen taal, toen, in den nacht van Endor, God Samuël hem aan liet spreken? Zullen wij dat zoo vreemd vinden van dien God, die op hetzelfde oogenblik, waarin Pilatus’vrouw haar droomen droomt, gereed staat, om de zielen uit den hemel weg te zenden naar de aarde, de zielen, die straks, als Christus den geest geeft, in het lichaam varen zullen, om na Zijn opstanding aan velen te verschijnen inde heilige stad? Och, wie zich eenmaal went aan het klimaat van het wonder, — voor zoover dit tenminste mogelijk is — die verbaast zich daarover niet. Integendeel, hij herinnert zich te rechter tijd, dat God, óók door die vrouw, en door haar droom, Pilatus’ verantwoordelijkheidsbesef sterk heeft geprikkeld. Een droom geeft nimmer dispensatie van den arbeid der verantwoordelijkheid. Zoodra de droom voorbij is, komt de vraag: wat wil hij zeggen, wat is de exegese van den droom? En dan moet ieder weer op eigen wieken drijven, en zoeken naar een exegese van den droom; en ieder zoekt en peinst, al naar zijn leven is, en zijn gezindheid. De droom heft de verantwoordelijkheid niet op, maar prikkelt ze juist; aan het bewustzijn geeft de droom een nieuwe taak; een taak, waarvan datzelfde waakbewustzijn zich vóór den droom heeft willen ontdoen, of waaraan het voorbij gegaan is. Dus kan men vrijelijk zeggen, dat God ook Pilatus’ verantwoordelijkheidsbesef heeft geprikkeld tot het uiterste. Wij danken voor dien droom, want hij is oorzaak, dat eenmaal in |463| den jongsten dag, als Jezus, van aangeklaagde, rechter is geworden, rechter óók over Pilatus, deze laatste niet kan zeggen: ik heb het niet geweten, of: gij hebt mij in mijn taal niet laten toespreken.


Niettemin, het zou een totale verloochening zijn van heel het bewuste vóóroordeel, waarvan dit boek uitgaat, wanneer wij hier onze beschouwing af zouden breken. Dit is ons vóóroordeel: dat elke bizonderheid in het lijdens-evangelie, een bepaalde beteekenis hebben moet voor Christus Jezus zèlf. Alles werkt op de ziel van Christus in; en elk nieuw ding brengt Hem dieper inden afgrond. Want dit is nu Zijn uur, en de macht der duisternis; en pauzes geeft God vandaag aan Zijnen Zoon nu eenmaal niet.


Zoeken wij nu naar de beteekenis, die de droom van Claudia, en haar rapport, en de toepassing, die ze er op maakte, voor de ziel van Christus heeft gehad, dan vinden wij toch meer dan één ding.

Wij zouden het zóó kunnen zeggen: in heel dat proces van Christus is de poging van Claudia, die een hand uitsteekt om den Nazarener te „redden”, het nobelste gebaar. Niettemin: — zèlfs dat nobelste gebaar heeft Christus verloochend, gehoond, miskend, en Hem enkel kwaad gedaan.


Daar is, om te beginnen, de toepassing, die Claudia op den droom maakt: heb toch niets te doen met dien rechtvaardige. Hoort Gij het, Jezus? In het zelfde uur, waarin alle engelen, en alle duivelen, waarin God zelf, en Uw eigen Geest, de gánsche wereld bezwéren: heb toch alles te doen met Christus Jezus, daar spreekt de eenige stem, die nog in deze wereld een goed woord voor U over heeft: heb toch niets te doen met hem, laat hem toch los, ontdoe u van zijn molest. Doet dat niet pijn, Profeet van God? Ach, kwam dit woord nu maar uit schorre kelen van verhitte Joden, of, was het maar conclusie van de fijne diplomatie van den romeinschen zaakgelastigde, dat zou zoo erg niet zijn. Maar het komt uit den mond van iemand, die zooeven in de onzienlijke wereld is geweest, niet zonder de werking van God. Zooeven zong in Jezus’ ziel Zijn |464| eigen tekst: ik moet verhoogd worden aan het kruis 7), want ik ga de heele wereld aan; àllen hebben met mij àlles te doen. Maar hier is nu een boodschap uit de onzienlijke wereld: heb toch met dien man niets te doen. Maar is dat geen vernedering? Alweer negatie? Eerst van Pilatus, nu van zijn vrouw?

Ach ja, het „nobele gebaar” van Claudia kan Jezus enkel maar beschadigen. Zij zegt op háár manier, wat later Gamaliël zal spreken in den raad der Joden: laat het nazareensche geval maar buiten beschouwing, ge kondt uw vingers eens daaraan branden. Maar men móet immers zijn vingers aan Christus branden? Kwam Hij niet om vuur op aarde te werpen? Evenwel, Claudia zegt: blijf uit de buurt. Hier wordt de Heiland wederom geisoleerd. En dat door haar, die nog het nobelste gebaar doet in heel den goddeloozen handel. ja, Claudia, gij hebt Hem enkel maar beleedigd. Gij protesteert wel tegen uw man, maar in den wortel zijt gij met hem één: ook gij verklaart dezen Rechtvaardige tot een extex. Indien de Nazarener rechten heeft bij de wet, dan mòet Pilatus met Hem álles hebben te doen.

Wie spreekt hier nog van het nobele gebaar?

Maar hoort gij niet de zelfzucht roepen hier? Wien wil Claudia nu eigenlijk redden? Den Nazarener? Ach neen: Pilatus! De wraak mocht hem eens op de hielen straks gaan zitten . . . . Doet dat niet zeer, Jezus? Uw leven wordt beschermd, maar dan op zulk een wijze, dat Gij niet meer gezien wordt als de mobiele wreker Gods, maar als de exlex, dien men enkel niet durft aanraken, omdat men bang is voor de Nemesis, 8) waarvan Pilatus’ vrouw wel eens gehoord heeft; men kan niet weten immers, wat er van die oude dingen aan is . . . . En ik denk aan Henoch. Die heeft eens bezworen aan Noachs tijdgenooten: de Heere komt, en is dan offensief, Hij komt met myriaden heiligen, Hij komt met engelen van wraak, de duizenden verdubbeld. Welnu: in ’t uur van Christus’ dood is inderdaad des Heeren offensief gekomen, het wordt pas rècht geopend, heden, want de Eéne Heilige ontbindt |465| de myriaden achter zich. Maar juist op dezen dag zegt iemand: pas op, de goden van Rome en van Griekenland, de schikgodinnen, de wraakgodinnen, mochten eens komen met een prikkel des doods en met een angel van verderf. Negatie! Andermaal: negatie! Christus is gekomen, om álle goden van Grieken en Romeinen te verjagen; heel den Olympus komt Hij schoonblazen straks met Zijnen Pinksterwind. Maar het had toch maar een haar gescheeld, of Jezus was geprotegeerd door de goden van Griekenland, dezelfden, die Hij kwam verjagen, en voor wier nederlaag Hij reeds bij voorbaat den Vader had gedankt (Joh. 12 : 21, 23).

Ook dit was: lijden. En verzoeking. Het was den Zoon niet onverschillig, hoe Hij ’t leven inkwam; het is Hem precies even gewichtig, hoe Hij er door of er uit komt. Waarom zou een doxologie van engelen voor Hém meer te zeggen hebben dan een voorslag van Pilatus’ vrouw? Hij „rekent” niet als wij! Want Hij is zuiver mensch. Wel hijgt Zijn ziel naar leven en naar licht, maar zij móet protesteeren tegen dit „nobel” gebaar, het eenige, dat Hem voor de rechtbank nog wil troosten. Hij heeft onder al die menschen niet één, die vóór Hem spreekt, behalve dan die ééne vrouw . . . . maar heel Zijn ziel moet smeeken, roepen, zwéren: luister naar haar niet!

En waarom niet?

Indien Hij ware vrijgelaten, op voorspraak van deze advocate, dan zou de Hoogste Profeet van Israël geleefd hebben bij de gratie van verlepte griekengoden; dan zou de Opperste Wijsheid de poort der vrijgelatenen doorgetrokken zijn bij de gratie van het bijgeloof, d.i. de uiterste dwaasheid. Dan had elke zonsopgang daarna den lof der zotheid aangeheven om dit bizarre ding: een Opperste Wijsheid, levende bij de gratie van de uiterste dwaasheid, en een paaschmemorie (de amnestie), beschikt in naam van de resten van den Olympus der Grieken: waaraan Claudia den droom toeschrijft. Tegen zùlk een paaschmemorie zouden reeds Makkabeërs protesteeren; hoeveel te meer dan Jezus Christus!

Ja, het is wel vernederend. De hoogste openbaring, die God in de wereld gegeven heeft (Hebreën 1 : 1) beloopt hier het gevaar, dat zij haar eigen opvatting omtrent haar gangen en |466| wegen zou laten afteekenen door een verkeerde opvatting van den laagsten openbaringsvorm, dien God in de wereld gebruiken kan: den droom. God immers sprak tot Claudia wel zuiver, doch heidensch bijgeloof gaf er een verkeerde uitlegging van. „God, voortijds door de profeten gesproken hebbende, heeft nu die spraak vervuld in den Zoon.” Maar het leven en het recht van profetie — want wee Hem, als Hij ’t zóó begeeren zou! — van dien Zoon hangt aan een zijden draad, gesponnen door de kranke verbeelding van een geboren egoïste, die even iets geroken heeft van zwavel en van sulfer, ontstoken op den neveltop van den Olympus.

Wij denken hier aan den Dooper. Vlak vóór zijn dood was er de gril van een vrouw, Herodias, en de zwakheid van een man, Herodes; en die twee sloegen het hoofd af van Johannes. Hier is wéér de gril van een vrouw, en de zwakheid van een man; en deze twee zijn héden wel geneigd, om het hoofd van Jezus te sparen. Maar als Hij zóó gespaard wordt, is Hij voor altijd vernederd. Dan ware de Dooper terecht gekomen, maar Jezus grondig mislukt; wij spreken naar den mensch. Het is voor den Auteur der bergrede een verschrikkelijk lot, te hooren zeggen: heb toch met hem maar niets te doen — want ook de haren van Zijn hoofd en van Pilatus’ hoofd zijn alle geteld. Zoo voelt het Jezus.


Nu kan het ons tenslotte niet meer interesseeren, wat er van Claudia geworden is, en van haar zielsconflicten, noch zelfs, hoe God Pilatus in de toekomst heeft laten lijden om den Nazarener. Men zegt ons, dat Pilatus in duisternis gestorven is, en zeker is, dat zijn leven na dien tijd onrustig is gebleven. Hij zal nog vaak zich hebben herinnerd, wat zijn vrouw hem eens heeft laten zeggen.

Maar wat doen wij met zulke verhalen?

Voor ons heeft slechts beteekenis de bittere vernedering, die Christus als drager van Gods hoogste openbaring machteloos sloeg- die Hem deed gevoelen, scherp als de dood, dat Zijn leven afhankelijk was gesteld van het bijgeloof van een heidin. Dedrager van de hoogste openbaring Gods, die moet hier zwijgen; en een voorbij fladderende ontvangster van den laagsten openbaringsvorm — den |467| droom — die in een dikken nevei zich maar vaag herkennen laat, die mag spreken. En Jezus Christus moet maar wachten, wat de spraak is, en het effect van dezen openbaringsdroom. Toen Claudia vertelde van haar Gods-ontmoeting, toen voelde Jezus zich óók van God verlaten. Alle hemelen zwegen tot Hém.

Hoe groot is echter Christus weder in Zijn volmaakte gehoorzaamheid. Hoezeer Hij naar het leven haakt, — Hij wil het zóó niet hebben. Dus heeft Hij rechts noch links gedwaald. Het mag Hem zeer doen, dat de droomen van Achimelech en van Farao en van Nebukadnezar voor Abraham en voor Izaak en voor Daniël meer effect verkregen, dan de droom van Claudia voor Hém thans doet — want Pilatus is op zijn schreden niet teruggekeerd — maar ook in dezen geeft Hij zich gewillig aan den raad van God, en zwijgt, en zwijgt, en laat het recht geschieden, zonder zich te klemmen aan het reddingstouw, dat bijgeloof den Man van smarten heeft toegeworpen, toen Hij in den stroom, den donkeren stroom van Gods recht en vloek, moest ondergaan. Ja, Hij zuchtte wel: al Uw golven en al Uw baren gaan over mij heen; en toen wierp Satan Hem wel een reddingstouw toe, en zeide: grijp dan toch, — maar óók aan deze verzoeking is de Christus ontkomen. Hij heeft — ook na het woord van Claudia 9) — hoezeer het Hem als mensch tot spreken scheen te nopen — tegenover Pilatus al Zijn raadselspreuken onverklaard gelaten, en niet, met een gretig gebruikmaken van Claudia’s mysteriën, Zijn eigen groote mysterie ontheiligd of besmet. Het troebele water van Claudia heeft Hij met de zuivere beken onzer wellusten niet vermengd. De fonteinen Gods — Hij heeft ze wèl bewaard. Groot zijt Gij, Heer, en zeer te prijzen. Gij handhaaft al de heiligheden van Gods openbaring, ook ondanks het ademtochtje van hoop en leven, dat uit de bovenluchten van het heidendom, schijnbaar nog U ten goede, even over Uw hoofd streek.

Wij loven U, o God, want Uw naam is nabij. Men vertelt Uwe wonderen, ook al wil een decadente dochter van Zeus ze met den mantel van grieksche goden gaan bedekken. Gij zijt niet bezweken, |468| Heiland, nòch toen in de woestijn de naakte Satan kwam, noch toen hij hier U verzocht heeft door den droom. Want verzocht heeft Satan U, en beproefd zijt Gij door God. En nu Gij, onze Heiland, tegen de vage droomreflexen van een onzekere heidin, den naam Uws Góds beleden hebt, nu hebt Gij het recht verworven, om Uw eigen jongelingen gezichten te doen zien, en om Uw eigen ouden droomen te doen droomen. Uw Pinkstergeest treedt op Zijn hoogten, Christus. Gij hebt de droomen, de openbaringsdroomen, die Uw God aan Zijn verkorenen beschikt, nu vrijgehouden van de bedding en de verzande stroomen van het heidendom. Háást was de openbaring van Uw God, die zuiver uitgaat uit den Geest, gesmoord in het zand en in den modder van heidensch bijgeloof en laat-romeinsch défaitisme. Indien de Christus zich dáárin had vastgewerkt, om dan toch maar te léven, dan was met Zijn goedvinden de openbaringsdroom van God eerst afgeleid naar, en daarna gesmoord in, het heidendom, en in het bijgeloof. Het Woord stond op het spel, en de nieuwtestamentische openbaring, en heel de Schrift. Want een Christus, die de Openbaring Gods zou laten besmetten, door zich vast te klemmen, niet aan Gods zuiver gesproken Woord, doch aan Claudia’s onzuiver vertolkend bijgeloof, zulk een Christus zou onze hoogste Profeet niet hebben kunnen blijven. Het Woord staat op het spel: Christus moet de openbaringswegen zuiver houden, en ze niet laten afbuigen naar het heidendom van Claudia toe. Juist het feit, dát God in haar droom aanwezig was, beteekende voor Christus een ontzaglijke verzoeking; want ook de geringste actie van God, en die bij den verst van Hem verwijderden mensch, vraagt en eischt een volledige, zuivere, afgeronde responsie van den Drager van Gods hoogste openbaring. Maar let nu sterk op Hem: Hij heeft de openbaringsdaad — in dezen droom — van God, die zuiver van Hem uitging, die daarna vertroebeld werd in haar ontvángst door de heidin, in Zijn eigen ziel weer zuiver ontvangen. Hij heeft op de golvingen, die de Geest in de geestelijke wereld uitgezonden heeft, geen inbreuk gemaakt door een falset-geluid daar doorheen te doen klinken, en, voorzoover Hij luidspreker wezen moest |469| van God, gaf Hij op volkomen zuivere wijze weer de stem van Zijnen God.

Kom Pinkstergeest, laat nu Zijn eigen volk des Heeren droomen droomen, en laat het nu bij dagen en bij nachten wáken tot Hem.

Kom Pinkstergeest, vaar in, en drijf den openbaringsstroom nu in zijn eigen bedding: Hij heeft er recht op, sedert zelfs deze droom Zijn ziel niet heeft beschadigd, noch haar bezwijken zag in het uur der hevige verzoeking.

En Gij, mijn Heiland, heb geduld, en duur Uw uur.

Want haast komt Gij op Patmos, op het gebied van Rome’s keizer, Pilatus’ heer.

En Gij laat daar Johannes droomen.

Gij laat hem droomen, altijd weer, van Uw geweld. En met den laatsten openbaringsdroom, dien Gij in Johannes’ geest verwekt straks in de Openbaring van Johannes, laat Gij Uwoude” droomen droomen, komt Gij de Schrift vervullen, geeft Gij het bijbelboek zijn slotgetuigenis, en gaat Uw stem door zijnen droom de heele wereld nu bezwéren: heb toch alles te doen met Mij, dien rechtvaardige, die zelf geleden heeft, niet in een droom, maar in de volle werkelijkheid, den ganschen toorn van God.

Dit is de triumf van Christus over Nemesis; van het Woord over de valsche gedachte, van Christus over Claudia. Want God hééft ten laátste gesproken door Zijnen Zoon. De droomen, die Hij wekt in den bereiden geest van Zijn volk, ze zijn wel bitter, duizend maal bitterder dan de droom van Claudia, maar ze zijn toch ook weer zoet, want ze teekenen de gangen af van het Evangelie. God kwam van Teman aangeschreden, en het Woord trad op Zijn hoogten, en Christus is vernederd en verhoogd, ook in het land der droomen. Dies zal mijn ziel Hem wáken dag en nacht; zelfs bij nacht onderwijst Hij mijn nieren. Dit komt niet van Claudia’s vertroebelden droom, maar van Zijn pure reactie op dien droom. Want wanneer is Hij niet de Heiland? Hij verblijdt zich, dat Hem de droomgeesten onderworpen zijn: — want nu is Hij er zeker van, dat daar vele namen door Zijn wake geschreven zijn in de hemelen. —




1. G.P. Kits van Heyningen, Claudia Procula.

2. Frederik van Eeden, Uit Jezus’ Oopenbaar Leeven, hoofdstuk 98, bl. 194, v.g.l. H Padberg, S.J.: Frederik van Eeden 1925, bl. 220 (onjuiste litteratuuropgave aldaar.)

3. Zie over de voorstelling, die Gustave Doré over den inhoud van den droom geeft: Dr J.C. de Moor, Genade voor Genade, Kampen J.H. Kok. (Preek over Claudia).

4. Grosheide, Komm. Mt. bladz. 344.

5. Deze qualificatie van Jezus als rechtvaardige, moet natuurlijk niet al te zwaar worden aangeslagen. Ze reikt niet verder, dan bewering, dat Jezus niet zoo slecht is als de aanklagers zeggen. Strack-Billerbeck, op Mt. bladz. 1032, geeft een analogie.

6. Voor òns gebroken denken; overigens is er van Gods zijde — de eenheid Gods, ook in ’t decreet. Van Zijn kant gezien is ’t woord „gecompliceerd” hier pure dwaasheid.

7. Zie hoofdstuk XV, bladz. 278, 279 en bladz. 283 v.v.

8. De (grieksche) wraakgodin.

9. Het staat er nòg eens: Jezus antwoordde niet — ook na dit intermezzo.




a. Niet eerder gepubliceerd.

b. Vgl. .

c. Vgl. .

d. Vgl. .

e. Vgl. .

f. Vgl. .

g. Vgl. .

h. Vgl. .

i. Vgl. .

j. Vgl. .

k. Vgl. .

l. Vgl. .

m. Vgl. .

n. Vgl. .

o. Vgl. .

p. Vgl. .

q. Vgl. .

r. Vgl. .







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000