Claudia’s en Pilatus’ vrees

Heb toch niets te doen met dien rechtvaardige, want ik heb heden veel geleden in den droom om zijnentwil.

Indien gij dezen loslaat, zoo zijt gij des keizers vriend niet.

Matth. 27 : 19; Joh. 19 : 12. a


Pilatus en Claudia. De man en de vrouw. Ze zijn één geweest door hun huwelijk; maar op den zwarten dag van de veroordeeling van Christus zijn ze een weinig om Jezus’ wil verdeeld geweest. Herodes en Pilatus, die tegen elkander over stonden, worden heden één. Doch Claudia en Pilatus, die met elkander leefden en aten en dronken, zijn op dienzelfden dag elkaar kwijt geraakt voor een oogenblik.

Deze vereeniging èn deze scheiding der gedachten des harten, — ze zijn echter beide door één gemeenschappelijke zonde van zelfzucht zelfs in het aangezicht van Jezus Christus, uitgewerkt. Is dat trouwens niet altijd de wet der zonde, dat ze eenheid brengt tot de werking, en tweeheid bij de door-werking van het kwade?


Claudia en Pilatus.

Ze leven beiden uit de zonde, dat is: uit de zelfzucht. Daarin zijn ze één. Hun verschil loopt slechts over de vraag, op welke wijze hun zelfzucht zich het beste uitleven en handhaven kan. Claudia meent, dat Pilatus’ belang ligt in Jezus’ leven; Pilatus oordeelt, dat zijn belang is gelegen in Jezus’ sterven.

En op den dag van Jezus’ vonnis strijdt Pilatus den woordloozen strijd met Claudia. Wie heeft het beste middel nu gevonden om den stoel van Pilatus te beveiligen? Claudia, de intuïtieve, of Pilatus, de denker? |210|

Hoor, wat Claudia zegt. Ze heeft in den nacht haar droom gehad en die droom is benauwend geweest. Veel heeft ze geleden in haar droom; en voor haar staat het vast, dat de goden met dien droom iets te zeggen hebben. Uit de onzichtbare wereld der goddelijke geheimzinnigheid is de waarschuwing gekomen; en Pilatus mag zich wel tienmaal bedenken, eer hij één vinger uitsteekt naar dien Rechtvaardige! De goden zullen nemen hun wraak met bittere gestrengheid, Pilatus! Als gij uzelven liefhebt, laat dien Man, die daar voor u gebracht is, dan los! Laat los, want . . . . ik heb om Hem geleden in den droom.


Heeft Pilatus, de cynicus, gelachen om de boodschap van zijn vrouw? Heeft hij, wat „maar een droom” was, kalm naast zich neergelegd?

Neen, hij heeft het niet gedaan. Pilatus is wel de verlichte, de man, die niet veel „aan” zulke dingen als droomen en godsspraken „doet”. Maar . . . . de man, die met schouderophaling vraagt: „wat is waarheid?” vraagt toch ook nog wel eens zoo bij zichzelven: „wat is leugen?” Nietwaar, men kon toch nooit weten; daar kon toch nog wel „iets zijn”. En dan — is het zijn vrouw niet, die spreekt? En — neigt hij zelf niet zeer sterk tot de vrijlating van dezen gevangene? Neen, Pilatus is niet doof voor de uitlegging van de geheimzinnige droomen zijner vrouw. Hij leent het oor eraan niet zonder ernst en welwillendheid. Wat is leugen? Trouwens, dat hij zelf onder den indruk is van het geheimzinnige in dezen aangeklaagde, dat er een wolk van mysterie voor Pilatus hangt over dezen mensch, en dat Pilatus voor dat mysterie beducht is, dat is hier ook te bewijzen. Zoodra toch de Joden over Christus als den Zoon Gods spreken, zoodra ze maar reppen van het goddelijke, het geheimzinnige, het verborgene, dat in Jezus heet te zijn, wordt Pilatus meer bevreesd (Joh. 19 : 8). |211|

Claudia, uw man is niet doof voor u. Uw vrees — hij deelt er ook wel in.

Maar heden zult gij toch uw man niet winnen voor uw zienswijze. Want er is nòg een ander gevaar, en daarvoor is hijzelf beducht. Dreigen de Joden niet, dat ze hem zullen aanklagen bij den keizer, als hij den gewaanden Jodenkoning laat leven? Des keizers vriend niet meer te zijn . . . . ach, Claudia, met droomen begint men in de politiek niet veel. In droomen hebt ge meer de dingen, die men niet ziet; maar in de politiek van keizers heeft men vooral te doen met de dingen, die gezien worden. Ge kunt gelijk hebben, Claudia; maar — ach, wat is waarheid? De keizer, de keizer . . . .


Toen gaf Pilatus dan Jezus over om gekruisigd te worden b.


Claudia en Pilatus.

Tweeërlei vrees.

De eerste ducht het gevaar van den stoel der goden, de tweede van den stoel des keizers. De een vreest voor de onzichtbare, de ander voor de zichtbare machten. De een droomt en gelooft in een ongewild en opgelegd contact met de buitenzinnelijke wereld; de ander redeneert, en zoekt bewust aanraking met het stuurrad van het schip van staat. De een rekent met het verre, de ander met het naastbij zijnde oordeel. Met hetgeen bóven de aarde is, de een, en òp de aarde is de ander. De een luistert naar de fluistering der goden, de ander naar het getier der Joden. Goden zijn ver, maar Joden vlak bij.

En Pilatus wordt tusschen die twee beschouwingen heen en weer geslingerd. Maar de droom-wijsheid moet straks zwichten voor de koele berekening. Claudia kan Pilatus, de stem der droomen het gekrijsch der Joden, de vrees voor de goden de angst voor den Keizer niet overwinnen. In de ziel van Pilatus kan zijn hemel het |212| niet van de aarde winnen. Werkelijk, het gaat niet.


En nog steeds moet Claudia het bij Pilatus verliezen.

Want het oordeel van boven, het gevaar dat Claudia ducht, dat is zoo ver en het toeft nog zoo lang. Maar het oordeel van vandaag, de ramp van heden, dáár zwichten de menschen wel voor. Ze zijn voor den keizer bang meer dan voor God; de wraak van dit leven is hun meer dan die der groote toekomst. Het gevaar dat voor oogen is — dat regelt hun gang; en niet de erkenning van de macht van de onzienlijke toorn-energie van den ongezienen God vermag hun denken te boeien en hun hart te bewegen om het goede woord te spreken tot en van Jezus Christus.

Dàt was voor Christus lijden: dat Claudia en Pilatus, hoezeer ze verschilden, toch één waren, in hun bezorgdheid niet voor Jezus’ leven, doch voor dat van Pilatus. Dat Pilatus niet wilde vallen voor Jezus; en Claudia evenmin, hoe heeft het den Christus gemarteld!

Maar in dat lijden was dan nog bovendien voor den Christus Gods deze verzwaring Zijner smart: dat Pilatus’ vrouw den cirkel van haar vreezen tot den hemel trekt (schoon zij niet weet waarom), doch dat Pilatus dien cirkel niet verder trekt dan tot des Caesars troon. Dat was lijden voor den Man van Smarten, die den cirkel nu trekt der oneindigheden: dat hetgeen voor oogen is, maar vermag dan hetgeen niet is voor oogen; dat het gevaar van den tijd de zielen meer boeit dan de vreezen der eeuwigheid; dat de keizer op den troon van marmer meer in vreezen zet dan die God, rondom Wien zijn: wolken en donkerheid c; den God, dien Christus vreest.


Doch Christus heeft de nederlaag van Claudia gezien en is toen gaan sterven om de overwinning van Christus te bevechten. |213|

Hij is den dood ingegaan, in de wetenschap, dat Claudia het altijd aflegt in de wereld; dat ook wij, ook wij, zeg ik, één voor één, zoo gaarne den nood van het oogenblik alleen duchten en de eeuwigheid wel overlaten aan God. Christus is gegaan naar het kruis, ook zelfs met deze diepe smart in Zijn menschelijke ziel, dat, indien wij, menschen, nog duchten het gevaar van het recht en van den toorn van den ongezienen God, wij het dan nog maar doen als Claudia: uit zelfzucht. Want Claudia, die tot Jezus zou willen spreken goede woorden, troostelijke woorden d, ze doet het ook slechts uit den valschen zucht tot zelfbehoud. Haar pleiten voor vrijspraak . . . om Pilatus’ wille wondt Christus even diep als Pilatus’ vonnis van veroordeeling.

Danken wij nu dien Heiland, die sterven ging, wetende, dat onze beste gedachten van nature voos zijn en schuldig als die van Claudia en dat straks onze slechtste begeerten het in ons winnen, gelijk bij Pilatus.

En laat ons weten, dat wij Hem steeds weer bedroeven, tenzij onze getuigenis aangaande Jezus Christus een andere zij dan van Pilatus en Claudia. Want ieder, die niet voor Jezus Christus neer wil vallen, onvoorwaardelijk wil neervallen; elk mensch, die, evenals Pilatus, van zijn hoogen stoel niet wijken wil, zie, al verneemt hij de stem van Claudia, dat is: den roep van beneden om den roep van boven, de stem der zinnen om de stem van het boven-zinnelijke te gedenken: hij zal niet hooren.

Hij kàn ook niet.

Want Claudia’s stem, eene stem immers niet uit den Geest van God, Claudia’s stem is niet zuiver en niet sterk genoeg, om den roep des hemels te dragen tot in de binnenkameren der ziel. Niet Claudia, doch alleen Christus’ Geest kan de eeuwigheid doen zegepralen in ons hart.

Maar o, indien wij zijn gevallen van onzen rechterstoel, |214| neergevallen voor Gods Christus! Dan wordt het in ons waar, dat Claudia het wint van Pilatus, dat de zorg om wat niet gezien wordt, sterker in ons is dan al de macht der zienlijke dingen.

Het bewijs is geleverd.

Want de droom van Claudia is eenmaal wederom gedroomd en de vreeze van Pilatus wederom doorleefd. Op Patmos zag in den geest, in den droom, Johannes, dat de Gekruiste de Gekroonde werd, doch dat Zijn kroon nog was in haar verborgenheid. Toen heeft ook deze Johannes „veel geleden in den droom om dezen Rechtvaardige”; en meer heeft hem de wraak om dezen Rechtvaardige verschrikt in haar ontwakingen, dan u, o Claudia; was niet het woord van zijn droomen hem „bitter in den buik” e? Zie, het boek van zijn droomvisioenen zegt het ons nog: indien gij, o dienaren Gods, indien gij den Christus vrijspreekt, zoo zijt gij des keizers vriend niet: u zal de antichrist, de wereldmacht, verderven. Johannes verschrikt ons meer dan de Joden u deden, Pilatus! En ook heeft hij gezien, dat de Rechtvaardige zijn dood zal wreken en alle oog zal Hem zien f . . . . Claudia, u was de helft niet aangezegd.

En toch — de droom van Johannes, den meerdere van Claudia, verschrikt ons niet ten doode. Want wie in het geloof alles „wil te doen hebben”, àlles, „met dezen Rechtvaardige”, dien gaat het verderf voorbij. Claudia droomde alleen van wat Johannes noemt „bitter in den buik”; doch Johannes schrijdt door tot wat „zoet is in den mond” 1). Claudia wist alleen van wraak, Johannes óók van evangelie in den Rechtvaardige.

En zoo vaak voor deze hemelstem ons hart wil bukken, zóó vaak zal den Christus Zijn loon daar zijn voor de smarten, door Claudia en door Pilatus hem bereid; zóó vaak zal niet Claudia Pilatus, doch Johannes op Patmos |215| zijn vreesachtige leerlingen en de Geest Gods onze lauwe harten heilzaam verslagen hebben; zóó vaak zal in ons zijn de lijdzaamheid en het geloof der heiligen g; „dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen die men niet ziet; de dingen die men ziet zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig” (2 Cor. 4).

Dat leert niet Claudia den gehevene op den stoel der eere, maar de leert de gekruiste Christus den verslagene in het stof.




1. Vgl. het slot van Openbaring 10.




a. Eerder gepubliceerd als ‘Claudia’s en Pilatus’ vrees’, De Reformatie 2 (1921v) 25,188v (24 maart 1922) en als ‘Claudia’s en Pilatus’ vrees’ I-II, Gereformeerde Kerkbode van Delft 11 (1923v) 2-3 (10-17 maart 1923).

b. Vgl. Matteüs 27:26.

c. Vgl. Psalm 97:2.

d. Vgl. Zacharia 1:13.

e. Vgl. Openbaring 10:9v.

f. Vgl. Openbaring 1:7.

g. Vgl. Openbaring 13:10.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000