2 april


VAN LANKMOEDIG UITSTEL TOT GENADIG AFSTEL.


Die den dood heeft te niet gedaan en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het evangelie.

2 Timotheus 1 : 10. a


rijk maakt ons de doode en verrezen Christus, want Hij beslist voor immer tégen den dood en voor het leven. Wat wil de tijdelijke dood? Is hij enkel straf? Dat de ziel uit het lichaam scheidt, is dat alleen maar gericht? — Neen! De instelling van den tijdelijken dood, hoe verschrikkelijk ook, en hoezeer alleen bestaanbaar in een gevallen en strafwaardige wereld, is toch een middel van genade. Toen God den paradijsmensch plaatste voor den eisch van volstrekte gehoorzaamheid, heeft Hij gezegd: ten dage, als gij eet van den verboden boom, zult gij den dood sterven. b Den dood, zegt God; en dat is de volle dood, die het gansche wezen van den mensch losrukt uit Gods gemeenschap, hem prijsgeeft aan de verlating en zoo in al de vezelen van zijn bestaan voor eeuwig hem de ellende laat toevallen. En, nu hééft de mensch gezondigd en gegeten. Voltrekt God nu aanstonds aan dien mensch den vollen dood? Neen, dat doet God niet. Was het wel gebeurd, dan zou God hem niet eens meer opgezocht hebben; dan ware de mensch aanstonds in de hel verzonken. Maar in plaats daarvan zegt God iets anders. „Tot stof zult gij wederkeeren”. c Dat vernedert ons zeer. En toch is het óók genade. God stelt het volle vonnis van den eeuwigen dood uit. Tusschen de eerste zonde en de volledige straf schuift God een tijdperk in. Al is het maar één minuut, het is al lankmoedigheid; want zonde verdient aanstonds den eeuwigen dood. Maar die minuut wordt een dag, een jaar, een menschenleven, een wereldgeschiedenis. Zoo stelt God den tijdelijken dood in, om daardoor den eeuwigen dood uit te stellen. Dit uitstel van het wereldgericht is de geschiedenis.

Het is duidelijk, dat hierin groote genade lag. Want door dit lankmoedig uitstel der straf kan er een Vrouwenzaad opkomen ten strijde tegen de Slang. d God geeft de vrouw haar zaad; en aan dat vrouwenzaad een plaats in de wereld. En straks komt hèt Groote Vrouwenzaad. En daartegen ontwaakt de volle, waarachtige, eeuwige dood. Duizend jaren nu zijn voor God als één dag. e Dat de eerste Adam zondigde, en de tweede grondig stierf, is voor God op één dag geschied. Maar voor ons, die in den tijd bevangen zijn, is er een uitstel van straf, dat groot van goedertierenheid is, omdat het Christus de mogelijkheid schiep, ons te verlossen. Het uitstel was hier geen gevaar, doch zijn afwending. De tijdelijke dood was Gods moratorium, een uitstel van de straf. Christus’ dood maakt straks daarvan een oratorium, een lofzang onzen God. — Ja, ons graf is wel donker. Maar het is toch de dam geweest, waartegen God de wateren, die Satan ons naspuwt, heeft doen oploopen, dat ze ons niet konden verzwelgen. f En Christus heeft den dood doorleden. De dreiging is op Hem verhaald. Toen kon de eeuwige dood worden afgesteld voor wie in Hem begrepen zijn; toen kwamen leven en onverderfelijkheid aan het licht. Christus’ dood heeft van Gods lankmoedig uitstel van het vonnis van den dood een genadig eeuwig afstel gemaakt.



LEZEN: Hebr. 2 : 9-15.



a. Opgenomen in VWS I,215-217.

b. Vgl. Genesis 2:17.

c. Vgl. Genesis 3:19.

d. Vgl. Genesis 3:15.

e. Vgl. Psalm 90:4, 2Petrus 3:8

f. Vgl. Openbaring 12:15.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001