30 maart


DE STEM UIT DE DOODEN.


En uit de graven uitgegaan zijnde . . . zijn zij velen verschenen.

Matth. 27 : 53. a


moeilijk was het den rijken man, de oogen te openen in de pijn. Hij vraagt Abraham, of iemand uit de dooden mag gaan tot zijn broeders, om hen te waarschuwen. Maar deze antwoordt: al zou ook iemand uit de dooden opstaan, zij zouden zich niet laten gezeggen b. En deze waarheid is wel het duidelijkst aan het licht getreden, toen Jezus stierf en opstond. De dooden hèbben het graf verlaten, toen Jezus erin trok. Daarna zijn zij velen verschenen, na zijn opstanding, zooals de vertaling luiden moet. Hoe die verschijning plaats had, weten we niet; zij schijnt meer het oog dan het oor der menschen hebben geboeid. In elk geval — gezien zijn ze. Hier is nu de stem uit de dooden. Zij spreekt duidelijk; en toch is ze, zonder het Woord, ongenoegzaam tot bekeering.

Let maar op. Die zichtbaarwording der opgewekte heiligen hééft aan de Joden veel te zeggen. Jezus is gedood in naam van het Oude Testament. Men zei: deze pleegt revolutie tegen de wet der vaderen, tegen Mozes en de profeten; en onze dierbaren ouden tempel wil hij breken; weg met hem. Maar nu komen niet Galileesche visschers, niet de opstandigen van den Nazarener, maar „heiligen”, die tot het Oude Testament behoord hebben, en geen raadslag ertegen hebben ondernomen, Jezus’ rechters verschrikken. Daardoor roepen ze uit: er is geen tegenstelling tusschen Jezus en Mozes; hij breekt het oude niet, want hij vervult het c. De vertegenwoordigers van Israëls heilsverwacting wijzen op Christus als het ware heil. De spotters hebben gezegd: anderen heeft hij verlost d; doch het is gedààn met zijn verlossingsdaden. Maar uit de andere wereld klinkt een stem, die zegt: hij kan zelfs in zijn dood nog verlossen. Als Herodes ervan gehoord heeft — en waarom niet? — dan zal het hem wel weer geschemerd hebben . . . hij was immers al lang bang, dat de dooden zoo maar over de wereld liepen?

Toch heeft dit teeken Jeruzalem niet bekeerd. En dat is geen wonder. Het teeken, zelfs uit de dooden, bekeert niet: alleen het Woord doet het. Ook dit tekeen is een teeken alleen den geloovigen e. Want de òngeloovigen kunnen het gebruiken als een prachtig argument tegen de prediking, dat Jezus geheel éénig is. Zegt iemand, dat Jezus leeft, en dat dat zoo’n heel, heel groot mysterie is? Maar de buurvrouw van de straat heeft nog pas in kleuren en geuren verteld, dat zij ook van anderen die gestorven waren, het bewijs heeft gehad, dat ze leefden . . . . Wien moet men nu gelooven? Als er zooveel dooden levend worden, wie is dan uit allen de Bizondere?

Ja, God heeft veel gewaagd; als iemand een wonder vermenigvuldigt, dan dalen de papieren van het wonder. Als God bij getallen dooden opwekt om en de bij Paaschfeest, ja, wie is dan onder die opgewekten de Christus? Zijn ze niet allen christussen? Maar als ze het allen zijn, dan is het niet één. Zoo kan het ongeloof spreken. Ook op Goeden Vrijdag en Paschen heeft God in raadselen gesproken. Een teeken verklaart niets zonder het Woord.



LEZEN: 1 Corinthe. 1 : 18-25; Lucas 16 : 27-31.



a. Opgenomen in VWS I,211-212. Eerder gepubliceerd als ‘De stem uit de dooden’, De Reformatie 7 (1926v) 23,181 (4 maart 1927).

b. Vgl. Lucas 16:19-31.

c. Vgl. Matteüs 5:17.

d. Vgl. Matteüs 27:42.

e. Vgl. 1Korintiërs 14:22.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001