29 februari


SCHRIKKELDAG.


En God zeide: dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels . . . en dat zij zijn tot teekenen en tot gezette tijden en tot dagen en jaren.

Genesis 1 : 14.

Weet gij de ordinantiën des hemels?

Job 38 : 33. a


toen God Job terecht wilde brengen, voerde Hij hem terug naar de schepping; want daarin ligt uitgesproken de volstrekte afhankelijkheid van het schepsel tegenover zijn Maker. Een reeks van vragen overstelpt Jobs hoogmoedig brein. Hij had God willen narekenen, en zelfs corrigeeren, in Zijn zedelijke wereldorde . . . Dwaas, die hij was . . . Kon hij ook zelfs maar in de natuurlijke wereldorde zijn God narekenen? Kent gij, zoo dondert God hem toe, kent gij de ordinantiën des hemels? Hebt gij de baan der hemellichamen secuur becijferd?

Nu is het vandaag schrikkeldag en och, wij zullen ons werk wel weer doen in zijn gewonen gang. Maar het is toch goed, op schrikkeldag diezelfde ondervraging Gods te verduren. Want er is iets geheimzinnigs in dezen dag. Hij is een concessie van de wetenschap; laat ons er aan verbinden een confessie van het geloof. Voor de wetenschap is deze dag een concessie; d.w.z. zij moet eerlijk belijden, dat al onze kalenderwijsheid niet in staat is een jaar zóó in te deelen, dat onze berekening precies klopt met de werkelijkheid, die daar is in de wenteling van de hemellichamen. Er blijft bij het rekensommetje, dat onze jaarindeeling heeft opgebouwd, een rest, waarmee we niet goed raad weten, en die we zoo eens in de vier jaar trachten weg te werken, om weer in het gelijk te krijgen „de ordinantiën des hemels” en onze jaarindeeling. Daar ligt iets geheimzinnigs in. De wiskunde is een secure wetenschap van verzekerde menschen; en toch werkt ook zij met een getal, waarvan de juiste grootte niet is aan te geven. Zoo moge ook de weg der hemellichamen nòg zoo regelmatig zijn, zoo mag de gang des hemels ook nog zoo secuur zijn, het is nog niet gelukt, Gods wagens boven ’t luchtig zwerk, b hoog boven ons sterfelijk hoofd, bij te houden. De wenteling van de wielen van Gods wagen der tijden lacht souverein om onze dappere wiskundige formules. God zelf heeft de hemellichten gezet tot vaste tijdmeters; zij beheerschen begin en eind, en duur van onze zonnejaren. Maar met al onze wijsheid hebben wij het toch nog niet zoover gebracht, dat wij vrijmoedig „ja” zouden kunnen antwoorden, als God ons de vraag van Job voorlegde: kent gij de ordinantiën des hemels? Wij moeten met Job terug naar de gronden der souvereine scheppingsdaad Gods.

Laat ons nu maar de toepassing van den schrikkeldag precies zoo maken, als God ze aan Job heeft willen leeren. Zwijg voor Hem, nietig mensch . . . Zelfs uit de sterrenwereld kunt gij niet wijs worden; en tot in de wiskunde liggen alle vraagstukken van wijsbegeerte en wereldbeschouwing. Deze bizondere dag, die maar eens in de vier jaar beleefd wordt, bewijst ons, dat onze kennis van de natuur stukwerk is; dat het daarom dwaas is, tegen God een hoog woord te voeren. Indien de natuur reeds ons raadselen opgeeft, dan is het raadsel in de wereld van Gods recht en genade een niet te ontkomen ding; ook de schrikkeldag predikt den schrik des Heeren.



LEZEN: Job 38 : 31-38.



a. Opgenomen in VWS I,170-171.

b. Vgl. Psalm 68, vers 9 (berijming 1773).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001