23 februari


DEN WEG NIET OPBREKEN!


Toen werden kinderkens tot Hem gebracht. En de discipelen bestraften hen. Maar Jezus zeide: Laat af van de kinderkens en verhindert hen niet tot mij te komen.

Matth. 19 : 14. a


bij dit woord denken we vaak: hier strijdt Jezus tegen die booze wereld, die ons kind ons afnemen wil en die ons geen christelijke school gunt. Maar zoo lezen we niet goed. Christus verdedigt de kinderen niet tegen de „wereld”, maar tegen de vrome menschen, tegen zijn intieme discipelen. Ge moogt dat eerste woordje niet vergeten: „toen”. Toen werden de kinderkens tot hem gebracht. En wanneer was dat? Het gebeurde, toen Christus zijn rede had gehouden over huwelijk en huwelijksrecht, en daarna over onthouding en het recht van onthouding. Christus had immers gesproken over de menschen, die met geweld in hun natuurlijk leven ingrijpen, die het mes zetten in hun krachtigen jongen levensboom, opdat zij de geestelijke liefde tot God niet mogen verspelen. Toen was dat woord, als een steen zoo zwaar, neergeploft in den intiemen kring van Jezus’ leerjongeren. Wat wil Hij toch, zoo vroegen zij zich af? Mogen wij niet het leven, de natuur, de vreugde, de aarde beminnen? Moet Petrus zijn vrouw verlaten, als het ooit goed tusschen hem en zijn Meester worden zal? Moeten de ongetrouwden in den kring van alle huwelijksoverwegingen afzien, en nog meer zich ontzeggen, dan zij al deden? Is het program van onthouding, en nog eens weer onthouding, vastgesteld, niet maar voor de eerste moeilijke preekjaren, maar voor heel het lange leven? Hebben zij niet alles verlaten (vs. 27) en is het nu nòg niet genoeg? En . . . is Hij, de Meester, zelf soms daarom ongehuwd gebleven, omdat hij de natuur verwerpt? Is dat soms Zijn toepassing van den regel: die vatten kan, vatte? Ja, het schijnt, dat Christus den tijd, de natuur, de geboorte, tegenover de eeuwigheid, de genade, de wedergeboorte stelt. Kruist hij nu alle natuurlijk leven? Breekt hij den weg der natuurlijke blijdschap op als Hij de wielen van onzen wagen in de spaken grijpt om hem terug te wentelen tot God? Vloekt Hij de natuur?

En zie, toen werden kindertjes gebracht. Toen ze juist over dat zware onderwerp tobden en broedden, toen kwam er dat kindergetrappel, en kindergesnap; toen verdrongen zich de kleintjes om Jezus. Toen kwam de „natuur” met al haar frissche, jonge leut tot Jezus. En de discipelen zeiden — en nu begrijpt ge hen wel —: laat die kinderen weggaan; Jezus heeft de natuur niet lief. Maar Jezus kwam tusschenbeide en zeide: laat ze begaan. De natuur is niet te verwerpen, maar de genade moet ze heiligen. Christendom is geen onthouding om de onthouding. Wie zich onthoudt voor een tijd, spanne zich in, om straks te breeder Gods naam op alle levenswegen uit te kunnen roepen. Men behoeft niet de kinderen weg te doen of den lach of het leven, om Jezus te behouden. Want waar Christus is, daar is het koninkrijk der hemelen aanwezig om dit alles te heiligen. Wie op zijn levenspad voor God uit den weg gaat, mag den weg niet opbreken, maar moet hem den Koning der eere bereiden, om met Hem daarop te wandelen.



LEZEN: Matth. 19 : 13-21.



a. Opgenomen in VWS I,162-163.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001