28 januari


GEBOD EN LEVENSOPENBARING.


Indien gij Gods zoon zijt, werp uzelven nederwaarts

Matth. 4 : 6. a


raakt Christus’ eerste verzoeking het brood, dat is het leven, de tweede handelt over het ambt, dat is de levensopenbaring. Alle zoon Gods heeft zijn ambt; daarin openbaart zijn leven zich als betoon van gehoorzaamheid, wijl immers deze zijn vrijheid is. Daarom moest ook de Christus om zijn ambt verzocht worden. Zijt gij Gods Zoon? Hebt gij het hoogste ambt ontvangen? Welnu, grijp dan moed en spring van die hooge tempeltinnen zóó naar beneden toe. Dan neemt gij den kortsten weg om tot uw doel te geraken. Gij moet immers in den tempel zijn? Reeds als knaap hebt gij dien tempel betreden met hijgend verlangen. Thans zijt gij gedoopt en uw ambt rust op uw schouders. Wat zit ge hier stil in de woestijn, meer dan een maand? Is er dan geen werk te doen? Spring naar beneden; dan zijt ge met één slag midden op uw terrein van werkzaamheid en de priesters zullen u groeten en zeggen: dit is een teeken, het is van den Heere geschied; en de menschen zullen aanbidden en zeggen: amen; deze is waarlijk de groote profeet. De kortste weg is de schoonste. Het is de weg van den waarachtigen ijveraar Gods.

Hier herhaalt zich de geschiedenis. Want ook tot den eersten Adam zeide de satan: de weg, dien God u oplegt, duurt zoo lang. De heerlijkheid moet gij met haast veroveren; doe een enkele daad slechts, en gij zult in één slag God gelijk zijn. De openbaring van uw leven in zijnen praal van het Kindschap Gods moet gij, door een zichtbare daad te doen, verkorten. De kortste weg is de schoonste. Alle kinderen hebben toch haast, om huns Vaders beeld te toonen? Zóó spreekt de duivel ook Christus toe.

Maar de geschiedenis herhaalt zich niet alleen, zij wordt óók vervuld. Christus sprong niet van den tempelmuur. Hij zeide: zeker, de kortste weg is de schoonste. Maar de zonde neemt nooit den rechten weg, de zonde neemt dus ook nooit den kortsten weg, want de rechte weg is de kortste. God heeft mij hier in de woestijn gebracht; ik wil wel werken, maar ik mag het niet vóór den tijd. Dit werkeloos-blijven is dus geen traagheid. Als God het wil, dan is honger de ware spijze en dan is niet-werken de ijverigste arbeid. Want gehoorzamen is altijd werken; en de gehoorzame ziel is altijd op den rechten, korten, weg. De Schrift zegt: verzoek God niet; dwing Hem niets af en schrijf Hem nooit zijn wegen voor. En zelfs een sprong naar het doel is een omweg, als hij verboden is; want wie het verbodene doet, die gaat van den rechten weg af, en dus van den kortsten. Nooit mogen wij de openbaring van den mensch als Gods rijken Zoon en sierlijken ambtsdrager door eigenwilligheid willen bekorten, en nooit door een zucht naar uitwendige, zichtbare teekenen mogen wij trachten te bewijzen, dat wij kinderen Gods zijn. Het geloof is het eenige bewijs. Loopen op den goeden weg is sneller dan springen op het verkeerde pad. Het ambt kan niet zonder de leer; slechts in gehoorzaamheid ligt onze waarachtige levensopenbaring in heerlijkheid.



LEZEN: deuteronomium. 8 : 1-6.



a. Opgenomen in VWS I,126-128.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001