27 januari


GEBOD EN LEVEN.


En de verzoeker, tot Hem gekomen zijnde, zeide: indien gij Gods zoon zijt, zeg, dat deze steenen brooden worden

Matth. 4 : 3. a


het proefgebod heeft aan den ingang van het pad van den eersten Adam gestaan; en het handelde over het „eten” b. „Eet niet”, zeide God. „Eet niet tenzij Ik u het geef” c. Hetzelfde geschiedt thans met den tweeden Adam. Als hij gedoopt is, gaat hij zijn werk beginnen. Ook Hem wordt gezegd: eet niet. En Christus weet dat wel, hij hóórt die verbiedende stem. Want niet zijn eigen lust, maar de drijving van den Geest stuwde hem in de woestijn. God zelf bracht hem in dorre plaatsen. Jezus kan er niets aan doen. Dus heeft hij alle gevolgen van dat opgelegde woestijnverblijf te aanvaarden. Als God hem niet eens de sprinkhanen van Johannes gunt, en als God, strenger nog dan Saul tegen Jonathan d, zegt: ook de wilde honig is mijn Zoon verboden, op straffe des doods, want hij moet in de wildernis zijn, — wel, dan màg Jezus niet eten. Eet, wat God u geeft. En daarmee uit.

Nu herhaalt zich de geschiedenis, en tegelijk wordt zij vervuld.

Zij herhaalt zich. Want evenals tot den eersten Adam de verleidende stem kwam, die zeide: maak uw eten los van het gebod, zoo zegt ook nu de satan tot Christus: maak uw eten los van het gebod. Eten is natuur; en gebod is leer. Welnu, de natuur gaat boven de leer . . . . Tot den eersten Adam zei de satan: als gij in uw eten u vrijmaakt van het gebod, dan zult gij zijn als God. Zoolang gij niet naar eigen verkiezing eet, kunt gij nooit geheel en al Gods zoon zijn; want God is voor u geen echte Vader: Hij zegt u niet wat Hij meent. Maar als gij eet, zult gij Hem gelijk zijn en ook weten wat Hij weet en dan zijt ge pas recht Gods kind; want een Vader moet zijn kind in het vertrouwen nemen. En zoo spreekt thans de duivel ook den tweeden Adam aan. Bewijs uw Zoonschap uit uw vrijen maaltijd. Gij zijt immers Gods Zoon? Dus moet gij in de vrijheid staan. Bind u niet; maar maak van de steenen, die hier op den grond liggen, brood. Wat vader is er, die zijn zoon, als hem hongert, voor brood een steen geven zal? e De Zoon staat bij den Vader in vertrouwen en de Vader kan geen feest hebben als de Zoon van den honger krimpt. Eigenwilligheid ontdekt den Vader aan den Zoon en den Zoon aan zichzelf . . . Eet, wat gij u geeft.

Zoo herhaalt zich de geschiedenis. Maar: zij wordt óók vervuld. De tweede Adam heeft niet gegeten. Hij heeft niet gezegd: de natuur gaat boven de leer, doch: de leer gaat boven de natuur en maakt ze vrij. Hij heeft gezegd: juist omdat de Vader zijn Zoon nooit steenen voor brood geeft, daarom moet de honger vandaag mijn brood wel zijn, want mijn spijze is, dat ik doe den wil des Vaders f. Een ongehoorzame zoon, kiest zelf steenen voor brood. En door dit getrouwe antwoord, heeft de tweede Adam den eersten verzoend en de aanvangen van ons leven van den vloek gezuiverd. De broodvraag is de vraag van het leven. Dus leert ons Christus: het leven is niets zonder de leer; slechts in gehoorzaamheid kent de Zoon den Vader.



LEZEN: genesis. 3 : 1-6.



a. Opgenomen in VWS I,125-126.

b. Vgl. Genesis 2:17.

c. Vgl. Ezechiël 2:8.

d. Vgl. 1Samuel 14.

e. Vgl. Matteüs 7:9 par.

f. Vgl. Johannes 4:34.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001