23 januari


NIEUWE SCHEPPING.


Ik zeg u, dat God zelfs uit deze steenen Abraham kinderen kan verwekken

Matth. 3 : 9. a


vindt gij dat vreemd, dat de Dooper God de macht toeschrijft om uit die doode steenen daar in de woestijn Abraham kinderen te verwekken? Ge gelooft graag, dat God uit steenen menschen maken kan. Maar dan worden die menschen toch nooit Abrahams kinderen? Maar hebt gij wel goed geluisterd? Johannes zegt niet, dat God uit steenen kinderen van Abraham, maar: dat Hij ze aan Abraham kan verwekken. Als God ze aan Abraham weggeeft, ze hem toerekent, dan zijn het kinderen voor Abraham. En zou dat zoo vreemd zijn? Als Sara haar slavin Hagar aan Abraham geeft, dan is Hagars kind geen kind van Sara; maar het is toch een kind, dat aan, voor, Sara geboren wordt. Zoo gaat het ook met Rachel, en met Lea. En dan de heidenen soms, en Hobab, en Ruth, en zoo veel anderen? Ze waren niet uit Abraham, en zij zijn toch aan Abraham verwekt. Waarom liet God Ruth geboren worden? Ze werd in Moab geboren. Maar ze was aan Abraham verwekt; Ruth was een geschenk, dat God niet aan Moab, maar aan Abraham had toegedacht.

Wat willen nu die trotsche Joden? Ze roemen: wij zijn Abrahams zaad. Dus kan God niet tegen ons zijn, want Hij is vóór Abraham. Ons kan geen vuur verteren. Maar de profeet aan den Jordaan weet het beter. Menschen, zegt hij; al zoudt gij hier vergaan, dan zou God nòg niet aan Abraham liegen. Want dan kan God een nieuw begin maken. Een nieuwe schepping.

De Dooper krijgt gelijk. Straks komen de heidenen; ze worden Abraham toegerekend. Ze hebben zijn bloed niet. Maar: ze hebben zijn geloof. En dat geloof hebben ze niet uit zichzelf. Ze hebben het door wedergeboorte. En wedergeboorte is een nieuw begin, een nieuwe schepping. Een wedergeborene is precies even groot wonder als een steen, die mensch wordt en ingelijfd in de menschheid der verkiezing Gods. Neen, hij is nog grooter wonder. Want een steen staat niet het leven tegen. Een zondaar wel.

Wij menschen kunnen God niets ontstelen. Hij kan zichzelf altijd restitutie geven. O, wij weten het wel, daar kunnen we heel wat tegen in~ brengen. Maar wees maar stil; . . . want alles, wàt gij ertegen in kunt brengen is op de belofte Gods gegrond. God wil Zijn kind niet door iets anders vervangen. Maar Hij kan het wèl, stel, dat Hij het wil.

De kerk van nu heeft ook den naam van Abraham en het verbond. Maar als zij niet meer gelooft, dan is zij aan Abraham en aan God ontvallen. Wat een einde hebben kan, daar kan zich een nieuw begin bij aansluiten. Er is maar één uitkomst: de waarachtige wedergeboorte. Het in haar gewerkte leven is eeuwig; het heeft geen einde en kan dus nooit worden vervangen of door een ander begin weer worden verdrongen. Abrahams geloof is geen erfgoed; de roeping uit den dood tot het leven moet in elk verbondskind worden herhaald. God haalt zijn volk van onderen op. Wij leven alléén uit het wonder van den steen: want wie in Christus is, die is: een nieuwe schepping b.



LEZEN: 2 corinthe 5 : 14-18, galaten 6 : 12-16.



a. Opgenomen in VWS I,119-121.

b. Vgl. 2Korintiërs 5:17, Galaten 6:15.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001