19 januari


„KLEERENTHEOLOGIE”.


En deze Johannes had zijn kleeding van kemelshaar

Matth. 3 : 4. a


eens trok een beroemd Engelsch schrijver (Carlyle) uit Londen weg om geruimen tijd te vertoeven in hooge eenzaamheid, midden op de hei. Wat hij daar gedacht heeft, heeft hij uitgesproken in een boek, waarvan de titel is: De opgelapte kleermaker b. Dit boek bevatte zijn „kleerenfilosofie”. Daarin zegt hij, dat de menschen in den loop der tijden telkens andere kleeren aantrekken, omdat de mode ze steeds weer anders voorschrijft; maar de naakte mensch, die onder dat kleed zit, blijft toch eigenlijk alle eeuwen door dezelfde. Zoo is het nu ook op geestelijk gebied. Elke tijd heeft zijn eigen leer, zijn eigen geloof. Maar al die beschouwingen raken slechts den buitenkant; precies als het kleed dat wij dragen. Onder al die verschillende geloofsvoorstellingen blijft de geest van de menschen zichzelf gelijk; het zijn andere vormen, maar het blijft hetzelfde wezen.

Denk nu aan den Dooper. Hij is óók in de stilte geweest. Hij heeft óók in zijn eenzaamheid zoo iets als een kleerentheologie bedacht. Hij kwam er óók mee voor den dag. Want toen hij zich vertoonde straks aan de wereld, toen wees hij naar zijn kleed. Ziet gij dat kleed, zei hij? Het is van kemelshaar. Het wijkt af van de mode, want de mode is niet onverschillig; de kleeren maken den man niet, maar God maakt den man en de man maakt het kleed, naardat hij God gezien heeft of niet heeft gezien. Ziet gij dit kleed? Het is erg duur; zoo goedkoop als mijn sprinkhanen waren en mijn wilde honig, zoo duur is dit ruwe kleed; want het kleed, dat komt er heel veel op aan. Ziet gij dit kleed? Het is niet een kleed van dezen tijd; zoek heel den voorraad af van Israels ambtsgewaden, geestelijke en wereldlijke, en gij zult er geen één vinden zooals mijn kleed. Want ik zeg niet: de kleeren doen er niet toe; of: de vormen doen er niet toe; of: de leer doet er niet toe, omdat per slot van rekening toch alles gelijk blijft. Zie mijn kleed. Het is het kleed van Elia. Want Elia en ook de Dooper staan tegenover hun tijd, en ze nemen met de vormen van dien tijd geen genoegen, omdat het wezen van een volk of van een menschenziel lang niet altijd zich gelijk blijft. Er is valsche en ware leer; er is een leer van God en er is leering der duivelen. En daarom moet gij niet zeggen: het komt er niet op aan, welk kleed uw lichaam dekt of welke leer uw zieleleven uitdrukt. Wil Israel behouden zijn, het keere weder tot den geest van Elia en tot zijn leer. Niet met den tijd afglijden en zeggen; wij blijven tòch gelijk. Maar opstaan tegen den tijdgeest en zeggen: bekeert u. Er is maar één leer, die goed is, en maar één waarheid, die uit God is. Het ideaal brandt in den Dooper voor een nieuwe toekomst. Maar men moet eerst weer naar het verleden terug en naar de leer der vaderen. Bekeert u! Het kleed der zuivere waarheid is van één snit en er is maar één vaste maatstaf aller dingen: het is de eeuwige, onveranderlijke wet van God. Het kleed van vandaag moet niet worden opgelapt, doch het moet geheel worden vervangen door den mantel der gerechtigheid. En dat recht is één en onveranderlijk, omdat God het is.



LEZEN: Zacharia. 13 : 1-6.



a. Opgenomen in VWS I,114-115. Eerder gepubliceerd als ‘„Kleerentheologie”’, De Reformatie 6 (1925v) 52,367 (24 september 1926).

b. Vgl. Thomas Carlyle (1795-1881), Sartor resartus, London, 1831.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001