17 januari


NIET ETEN EN NIET DRINKEN.


Johannes is gekomen, noch etende, noch drinkende

Matth. 11 : 18. a


de Dooper is asceet; hij is de man der onthouding. Ver van de menschen gebruikt hij zijn maaltijden; feestelijk wordt zijn vleesch niet onthaald, want sprinkhanen en wilde honig b zijn goedkoop en eentonig. Wat hindert het? Zijn ziel onthaalt God geestelijk. En van den maaltijd der ziel mag die van het vleesch den smaak niet bederven, noch den duur inkrimpen, noch den arbeid verlichten. Hij vermijdt den omslag van het vleesch om den inslag van den Geest. God geeft hem zóóveel te eten naar de ziel, dat hij de spijs niet ààn kán; maar hij moet eten naar den geest; wat is Gods aanbod anders dan een hoog bevel? Eet nu, profeet, wat God u geeft c. Eet de wet, eet de woorden des Heeren, eet de rol der profetie; want dat is profetenspijze. De arbeid der ziel, die Gods woorden eet, vraagt de dienstbaarheid van het lichaam. Dan beleeft zij dat haast onverdraaglijke woord: hetzij gij eet, hetzij gij drinkt, doe het al ter eere Gods d.

Ook in het eten is de knecht Gods dienstbaar aan zijn profetische roeping. Vandaar dan ook, dat Johannes niet alleen in zijn voorbereidingsperiode asceet is, maar ook in den tijd van zijn openlijk optreden. Hij is, zegt Jezus, „gekomen” als een, die niet eet en niet drinkt. Hij eet anders dan een ander; omdat hij, ook àls hij eet, de groote vaster is. De reinigingswetten van zijn land en volk schendt de Dooper niet; want sprinkhanen staan op de lijst der reine voedingsmiddelen en wilde honig is puurder dan die door menschenhanden ging. Hij blijft rein, die Dooper. Maar hij verschilt van de uiterst reine farizeeën. Die hebben een groot stuk van den dag noodig, om rein te worden en rein te blijven en de onreinheid te weren. Johannes heeft meer op met het rein-zijn dan met het aldoor rein worden. Farizeeën, die zooveel bekers en kannen moeten wasschen, hebben een onafgebroken reinigingsdienst. Maar de Dooper heeft van de acte der reiniging zoo weinig last, omdat hij niet zijn leven lang op weg is naar de reinheid, maar aldoor in de reinheid is. Reiniging, al maar weer, is gestadige arbeid: onrust. Reinheid is een stage toestand: rust, maar die plaats maakt voor hooger arbeid.

Het zijn er niet zoo heel veel, die deze les van Johannes verstaan hebben. Wie een eind van den tempel af gaat wonen kan telkens denken, dat hij toch maar veel meer moeite doet om naar den tempel te komen, dan de oude Anna e, die er al was, uren vóór de dienst begon. De Farizeeër, die elken dag zooveel uren noodig heeft, om de reiniging te volbrengen en de infectie te weren, kan tot God zeggen: ik reinig mij zeven maal dags, en Johannes geen enkelen keer. Maar de een leeft in de drukte, de ander onder den druk. Het ideaal van den een is: veelvuldig komen en keeren op Gods wegen; van de ander: eenvuldig nabij God zelf te zijn. De een bereist Gods land, de ander bewoont Gods huis; de eerste leeft in de drukte voor God, de laatste onder den druk van God; hij heeft het goede deel gekozen f.



LEZEN: matth. 23 : 23-31.



a. Opgenomen in VWS I,111-112. Eerder gepubliceerd als ‘Vasten en eten’, Leidsche Kerkbode 5 (1926v) 21 (24 september 1926).

b. Vgl. Matteüs 3:4, Marcus 1:6.

c. Vgl. Ezechiël 2:8.

d. Vgl. 1Korintiërs 10:31.

e. Vgl. Lucas 2:36.

f. Vgl. Lucas 10:42.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001