Rubinisme en Spiritisme

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 139 (geen paginering) (26 juli 1919)

a



Men zal zich herinneren, hoe onlangs in Amsterdam en Rotterdam en op tal van andere plaatsen een jonge Oostenrijker, Rubini genaamd, allerlei interessante proeven heeft verricht op het terrein van de z.g. telepathie. Wat anderen wilden, konden ze hem laten doen, zonder hem hun wil kenbaar te maken of zelfs met de oogen de richting aan te duiden, waarin hij te gaan had. De proeven, die genomen zijn, mogen te bekend geacht worden, dan dat een herhaling hier wenschelijk zou zijn. En de contrôle was wel zóó, dat van bedrog zelfs de geringste schijn uitgesloten is. We hebben eenvoudig hier te doen met het reeds veel eerder waargenomen verschijnsel, dat sommige menschen ontvankelijk zijn voor gedachten-uitstraling van anderen. Dat onze hersenen — met hun millioenen cellen — machtige wonderen Gods zijn, en dat we, na zooveel eeuwen, ze nog nooit hebben kunnen verklaren in hun werking en wondere krachten. Dat in elk geval zekere gedachtengolvingen van onze hersenen uit kunnen gaan en dat die, geheel naar de wijze van de draadlooze telegrafie, ja nog veel wonderlijker en ingewikkelder, als uitgaande energieën op anderen kunnen inwerken (soms over groote afstanden) en door hen kunnen worden opgenomen en ontvangen. De perceptie van zulke hersentelegrammen is volstrekt niet iets nieuws. En wat Rubini deed zien, is dan ook niet daarom zoo merkwaardig, omdat het ons voor ’t eerst plaatste op onbekend terrein, maar omdat hetgeen hij toonde, alle onopzettelijkheid vermeed en terzijde stelde en met klaar bewustzijn op een te voren vastgesteld uur kon worden getoond en waarneembaar gemaakt. De bekendheid, die de naam van Rubini kreeg, is alleen te danken aan de manier van zijn optreden. Hij maakte er iets populairs van. Iets voor het volk. Eerst voor het meer deftige volk, dat toch ook maar „volk” is, dat entrée betaalde of achter een of anderen doctor of specialiteit als „geïntroduceerde” aan kwam hinken; en later voor het „gewone” volk, dat in concertzaal of zoo de proeven van Rubini kon gadeslaan. En zóó ver is het er vandaan, dat Rubini, de telepaath, iets nieuws ons geleerd heeft, dat onmiddellijk na hem een andere heer en later nog eenige dames en heeren zich presenteerden, die met mogelijk nog verbluffender staaltjes van gedachten-perceptie voor den dag kwamen. En dat met de betuiging, dat die „gave” allang den bezitter kenbaar geweest was.

Men kan zich over de verpopulariseering van Rubini’s wonderen bedroeven en ergeren, maar toch is er een goede kant aan. Zeker, op zichzelf genomen, is het altijd te bejammeren, als zoo iets verloopt in kunstenmakerij voor een „publiek”. Want licht wordt op die manier de machtige, vèrstrekkende beteekenis van dit zielkundig verschijnsel voorbijgezien en gaat de indruk, dien het ongetwijfeld maken zal op nadenkende menschen, teloor onder het vroolijk spel van interessante kunstjes. Evenals een natuurkundeles, die opgaat in proefnemingen en aardigheidjes-vertoon den leerling nog niets van de natuurkunde geleerd heeft, zoo is ook de vraag naar het zieleleven en het onderzoek van hersenwerkzaamheden op den achtergrond geraakt door de handigheidjes, waarom groot-Publiek gichelt.

Toch heeft de openlijke wijze van optreden van Rubini en zijn collega zijn goede zijde. Hoe meer de menschen zulke dingen zien, hoe beter ze gaan begrijpen, dat al die geheimzinnigheid een heel gewone natuurkracht is; een van de vele vermogens der menschelijke ziel, die het speurend brein tot nu toe niet volkomen duidelijk in zichzelf ontdekt heeft, laat staan, beschrijven kon. De massa begrijpt er niet veel van; zelfs bestaat hier en daar het gevaar, dat ze opnieuw een bijgeloovige verklaring zoeken gaat voor Rubini’s wonderen, want de menschen gelóóven toch zoo graag iets, al is ’t ook nog zoo vreemdsoortig. Ze hebben toch zoo dolgaarne iets te pakken van het bovenzinnelijke; — men vergeve de tegenstrijdigheid in deze uitdrukking, want zóó voelt het Jan Rap en zijn maat. Maar toch — hoe meer Rubini zijn wonderenaanschouwing gemeengoed maakt, hoe beter toch ten slotte de menschen zullen gaan verstaan, dat hier iets gewoons gebeurt. Dat het overbodige moeite is, hierbij den duivel te pas te brengen — ; we spreken nu over het verschijnsel als zoodanig. En dat het eveneens volmaakt overbodig is bij zulke experimenten, als Rubini er geeft, te denken aan geesten van afgestorvenen.


Geesten van afgestorvenen. Nietwaar, het valt niet te ontkennen, dat veel van Rubini’s wonderen, in anderen vorm en omlijsting, maar toch naar denzelfden gang van ’t proces, plaats hebben op de séances van de heeren en dames spiritisten. ’t Zou ons veel te ver voeren, indien we hier verschillende van die spiritisten-verschijnselen gingen noemen en bespreken. Wie heeft niet gehoord van de mediums, met hun fijngevoelig zenuwstelsel, die, soms gedeeltelijk, soms geheel, in trance (in een toestand van afwezigheid van het bewustzijn) moeten zijn en dan ook dingen doen, zeggen, weten, welke ze bij geen mogelijkheid kunnen hebben vernomen van een ander? De spiritist denkt hier direct aan den afgestorvene, wiens geest spreekt door ’t medium. Maar in hoe veel van de voorkomende gevallen kan heel het spel herleid worden tot dezelfde combinatie van natuurwetten als we bij Rubini’s verrichtingen zien optreden en werken? Hoeveel gedachten-overdracht zou niet kunnen geschieden op zoo’n séance, waar de aanzittenden allen hun gedachten concentreeren op een bepaald ding en het medium over ’t algemeen veel ontvankelijker is in zijn lijdelijkheid en afwezigheid van bewustzijn dan Rubini, die in een auto of op een motorbootje zich door het gewoel der groote steden begeeft naar zijn ongeweten doel?

Voor tientallen jaren moesten „wonderen” als thans door Rubini verricht worden, de menschen wel zóó verbazen, dat ze in verlegenheid niets anders konden te pas brengen ter verklaring dan „geesten” en spokerij. Thans weet men, dat hier een gewone natuurkracht werkt, meer niet. Laat men nog enkele tientallen jaren geduld hebben; wie weet, hoeveel dan ontdekt is op het gebied van het psychische en cerebrale leven, dat àlle, tot nu toe onverklaard gebleven spiritistische verschijnselen kan ontleden, zonder eenige bemiddeling van ook maar één „geest”?

Tegenover de geheimzinnigheid der spiritisten is Rubini’s openbaarheid een goed iets. Ik hoop, dat, wat nu nog voor velen een aanleiding is voor „bijgeloof” — of laatdunkendheid, spoedig zóó duidelijk wordt, dat de onwetenschappelijke geestenhypothese’s, waarmee zenuwachtige spiritistenoppervlakkigheid al te haastig veel verborgens heeft willen „verklaren”, voor goed in den doofpot komen. Misschien krijgen we dan echter wel weer wat nieuws. „Gelooven” wil men nu eenmaal.

Er is meer in de natuur dan wij weten. Hoe beter we het zullen leeren kennen, hoe duidelijker het zal worden, dat we de geesten wel thuis kunnen laten.

Voor mijn part mogen de spiritisten-zieligheden hoe eerder hoe liever door een overstelpenden vloed van Rubinistische kunstjes in ’t zonnetje komen te staan. Hoe meer Rubini’s hoe beter.

Jammer intusschen dat Dr. Hekman van Rotterdam nog niet komt met zijn beloofd artikel over Rubini. De Ster heeft het beloofd; althans de Rotterdammer voor de Ster. Wanneer komt het? Belofte maakt schuld.


K. S.




a. Opnieuw gepubliceerd als ‘Rubinisme en Spiritisme’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 7 (1919v) 3 (8 november 1919).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000