Terug naar de ware leer van Christus??

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 116 (geen paginering) (15 februari 1919)

a



I. b

De anti-christ zal zich laten voorafgaan door den pseudo-christ. De bestrijder van Christus, die hem openlijk tegenstaat en verwerpt, zal zich zijn weg banen door den schijn-christus, die met breed gebaar roept: „terug tot de ware leer van Christus”, doch intusschen Christus zelf op zij zet en eigen persoonlijkheid presenteert als den Christus der wereld.

Zulke pseudo-christussen nu zijn er tegenwoordig veel in de wereld.

Daaraan dacht ik nog dezer dagen. Ik kreeg onder de oogen een boekje, onder den titel: „Terug naar de ware leer van Christus!” Let op het uitroepteeken. Het is een „open brief aan het Nederlandsche volk” en geschreven door ’n zekeren meneer J.A. Goos c. Lach niet om dat boekje, en leg het niet terzijde met een beroep op de onbekendheid van de grootheid, die hier aan ’t woord is. Want het Nederlandsche volk zal dergelijken kost, als hier opgedischt wordt, wel degelijk slikken. Zoo’n boekje gaat er in als koek. Het circuleert van den een naar den ander. Bijna iedere lezer wint een tweeden. En op de fabrieken gaat het ook rond. De tijd is immers voorbij, dat men op de fabrieken niets anders deed dan spuwen en vloeken en schertsen en hijgen naar ’t schaftuur. De geestelijke worsteling van onze dagen dringt ook daar door. En men grijpt ook daar naar „open brieven” en brochures; als ze maar . . . . tegen het christendom zijn en dit dan liefst in naam van het christendom! Men vraagt daar ook niet, of de open brieven en pamfletten komen van menschen, die denken en schrijven kùnnen. Wel neen. Juist omgekeerd. Evenals op maatschappelijk gebied alleen de proletariërs de menschen opzweepen kunnen (tegenwoordig zegt men met ’n heel leelijk germanisme: begeesteren), zoo zijn het in onze dagen ook bij voorkeur de proletariërs van den geest, die op de fabrieken en onder het volk en in de breede lagen van onze doodzieke, ijlende maatschappij worden aangehoord. En die geestes-proletaren, dat zijn echte proletariërs. Want proletariër is een woord, dat afstamt van het latijnsche proles, dat zooveel als kroost beteekent. Een proletariër was bij de oude Romeinen iemand, die den staat alleen met zijn kroost, met zijn kinderen dienen kon, niet met zijn vermogen. Iemand dus, die geen kapitaal, maar alleen kinderen had. Welnu, die naam moge zóó beschouwd, niet passen op onze tegenwoordige maatschappelijke „proletaren”, hij is wel degelijk en hij wordt almeer de juiste benaming voor de geestelijke proletariërs, die in onze dagen opruiend en haat-sissend glissen en gluipen door onze arbeiderskringen heen. Geestelijk kapitaal hebben de heeren heelemaal niet; nadenken, ho maar; de wetenschap, daar wordt om gelachen. Hun schrijverij is geweldig oppervlakkig. Maar — geestelijke kinderen hebben ze bij duizenden. Want ze winnen veld, overal waar ze zich vertoonen. Immers naarmate de menschen minder „arm van geest” willen zijn, naar die mate laten ze zich meer zalig spreken door de „armen aan geest”.

Van zulk een oppervlakkigheid getuigt ook de onderhavige brochure. Het begint al dadelijk met het eerste woord, dat als „motto” prijkt boven heel het lugubere prul: „Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doet dat ook aan anderen niet. — Jezus”. Zoo staat het er. Elders klinkt het, dat dit is „de hoogste deugd uit de leer van Christus”. De schrijver weet blijkbaar niet, dat Jezus Christus nooit gezegd heeft, wat hier staat. Voor dergelijke oppervlakkigheden leent de zich de bijbel niet. Immers: Jezus zeide niet: „Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook aan anderen niet”; maar zijn woord is geweest: „Wat gij wel wilt, dat u geschiedt, doet dat ook aan anderen wel”. Of: „alle dingen dan, die gij wilt, dat u de menschen zouden doen, doet gij hun ook alzoo” (Matth. 7 : 12). Zeg niet, dat ’t eene of ’t andere zoo ongeveer op ’t zelfde neerkomt. Er is een machtig verschil tusschen de zuivere uitspraak van Christus en het verpopulariseerde spreekwoordje — de meeste spreekwoorden zijn leugens! — dat Jan Rap en zijn maat gemaakt hebben van het woord uit de bergrede (de bergrede wordt trouwens van die zijde altijd verknoeid). Want het rijmpje uit de brochure van meneer Goos is negatief; het zegt, wat we niet moeten doen; het geeft ons al een plaats onder de beste, brave menschen, och ja, onder de „ware christenen” immers, als we iets niet doen, iets nalaten. Maar het woord van Christus, dat is positief: het toont u, wat ge wel moet doen; het wijst u dán eerst een plaats onder de strijders van Christus, als ge niet alleen iets verkeerds nalaat, maar iets goed doet. Het eerste rijmpje verbiedt te haten, te stelen, te moorden, te onderdrukken, te lasteren; maar het tweede, het diep-klare woord van Jezus, dat gebiedt lief te hebben, te helpen, op te beuren, steun te bieden, te zegenen; en dat eischt heel wat meer. En als een brochure van opruiers, als deze heer Goos met een groot woord roept: „terug tot de ware leer van Christus”, dan mag ze niet beginnen . . . . met een caricatuur van de ware leer van Jezus.

Deze kwestie is allerminst een splinferig vechten over ’n woordje. Hier zit het hart van de zaak. De lezer heeft zeker al wel begrepen, waarover de brochure handelt. ’t Loopt o.m. over de sociale kwestie hier. Over de armoede, over de bezittende klasse en het proletariaat. Het laatste zinnetje is: „Als ik te beschikken had over het randschrift van den rijksdaalder, dan liet ik het woord „God” niet langer bezoedelen en plaatste ik er op: Had je me maar!”. Nu weet men wel, waar ’t hier over gaat. Welnu, ik aarzel niet uit te spreken, dat in heel het machtig geding van de sociale ellende en zoogenaamde ellende dezer eeuw, in heel het probleem van socialisme tegenover kapitalisme, van bolsjewiek tegenover conservatief, niet alleen voor de eene, maar even goed voor de andere partij, alles beheerscht wordt, door de vraag, of men het bovenbedoelde woord van Christus laat staan gelijk het er staat, dan wel of men het verwringt tot er het aangehaalde rijmpje uitgetooverd wordt. De sociale moraal van de meeste menschen is te schrijven op een ulevel-papiertje en haar geheel is meestal saam te vatten in het rijmpje van den heer Goos c.s. Tenminste de moraal, die ze zeggen te hebben: hadden ze die nog maar! Kan die spreuk evenwel iets anders doen dan ontevreden menschen maken en farizeeërs scheppen in Christus’s naam? Vooral dan in het sociale gedrag? Doe een ander niet, wat gij voor u zelf niet verkiest! Ja, maar . . . . een arbeider kan immers niet, wat zijn patroon kan? Heeft hij ’t vermogen om den patroon uit te buiten en te laten verhongeren, gelijk hij zegt, dat deze hèm doet? Kàn hij het kapitaal optasten en misbruiken, zooals hij beweert, dat de rijken doen? Immers neen? Maar den wordt met met bedoelde spreuk in zijn hart ook anders niet dan ontevredenheid en farizeime gekweekt; want hij doet een zonde niet, die hij niet kàn doen; doch dit laatste vergeet hij; daarom is hij content over zichzelf; en intusschen ziet hij op die anderen, die zich niet houden aan zijn geimproviseerd gebod van Jezus. Eigen zondelust vergeten, anderer zondedaad vergrooten! Terwijl daarentegen het woord van Jezus zelf, onze aandacht afleidt van anderen, en ons plaatst voor ons zelf; wij hebben een taak, een roeping, die ook de armste kan vervullen; en die, naarmate ze ons meer gepredikt wordt, ons des temeer een afkeer geeft — van ons zelf!

Zoo komt het, dat in den naam van Christus een zonde, die de armen dezer wereld niet in staat zijn te doen, en die zij alleen daarom nalaten, als de groote ergernis van Christus gepredikt wordt; en dan is ’t vreeselijk vroom, zich mèt Hem te ergeren! Maar Christus deed meer dan zich ergeren: die eischte een offer, òòk van de proletariërs. En dat vergeet men hun te zeggen. Zoo worden ze bedrogen; zoo is hun „christendom” schijn!


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Het artikel is niet vervolgd.

c. Het boekje is niet getraceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000