Voor jonge menschen

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 90 (geen paginering) (17 augustus 1918)

a



Dezer dagen las ik drie uitspraken over een onderwerp, dat gewoonlijk de belangstelling van jonge menschen heeft: verloving. De eerste was de stelling, die ik aantrof in de dissertatie, welke onlangs door Dr. S.P. Dee aan de Vrije Universiteit is verdedigd b. Ze luidt: „Verbreking eener verloving is strijdig met den geest van het zevende gebod”. Ieder begrijpt, dat, als deze stelling waarheid bevat, het aantal zonden tegen het zevende gebod belangrijk stijgt. De tweede uitspraak vond ik in „De Schatkamer” c, Juni 1918, alwaar in een levensbericht van wijlen Prof. Dr. P.A.E. Sillevis Smitt, hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, gezegd werd, dat genoemde hoogleeraar aan allen, die met de herderlijke zorg waren belast, dezen wenk gaf: „Bij verloving van een lidmaat der kerk met een ongeloovige, is het ongeoorloofd om door het kerkelijk vermaan aan te dringen op verbreking der verbintenis, en dus ook, om slechts onder beding dier verbreking toe te laten tot het doen van belijdenis des geloofs”. Dat dit de opvatting van Prof. Sillevis Smitt geweest is, wordt ons althans verzekerd door Ds. D. van Popta te Bunnik. En de laatste uitspraak, die ik op het oog had, komt ook uit den kring der Vrije Universiteit en is te vinden in het werk van Prof. Dr. W. Geesink, Van ’s Heeren Ordinantiën, II ii 221 d; we lezen daar: „Leidt het op elkander verliefd worden tot een verloving, waarvan het doel altijd het huwelijk moet zijn, 1) Christelijke jongelieden zullen den ernst van een zoodanige verbinding verstaan. Zij zullen niet alleen op elkanders uitwendig-lichamelijke, maar ook op elkanders innerlijk-geestelijke eigenschappen zien, en daarbij ook, of er eenheid van geloofsovertuiging is . . . . 1) Het afraken van een verloving is echter in vele opzichten te betreuren . . . Zeker, de verloving moet dienen om elkander nader te leeren kennen; maar om zichzelf het smartelijke, het krenkende van een verbroken verloving te besparen, zij men uiterst voorzichtig met het aangaan van, hoede men zich voor overijlde verloving. Naar wat zijn moet, mag de verloving alleen eindigen in het huwelijk, in den echt 1)”. Tot zoover Prof. Geesink.

Opzettelijk legde ik deze drie citaten naast elkander, omdat ze elkaar kunnen aanvullen. Inzonderheid wat Prof. Geesink schrijft, moet steeds in het oog worden gevat. Want anders zou men de onmiskenbare waarheid, die in de twee eerstgenoemde aanhalingen uitgesproken ligt, eenzijdig gaan toepassen en dat kan niet de bedoeling zijn geweest noch van Dr. Dee noch van Prof. Sillevis Smitt. „Naar wat zijn moet”, aldus Prof. Geesink, „mag de verloving alleen eindigen in het huwelijk”. De hoogleeraar wil zeggen: als alles goed was, dan moest het vanzelf steeds zóó gaan. En dat zal onder ons wel niemand betwijfelen, die huwelijk en verloving als ernstige zaken opneemt. Voor ons is een verloving meer dan een soort kennismaking, iets hoogers dan een „proefneming”, of ’t wel lukken kan; waarvoor anders de openlijke aankondiging van verloving? Verloving is wel degelijk, indien ze zuiver wordt opgevat, een wederzijdsche belofte van trouw. Wel kan ze dan tevens nog dienen óók ter nadere kennismaking; maar ze mag niet worden gesloten, voordat de wederzijdsche kennismaking wel zoover gevorderd is, dat men weet, wat men aan elkaar heeft. Ik geloof dat in dien zin de uitspraken van Prof. Sillevis Smitt en van Dr. Dee willen verstaan worden. Wie zóó maar een belofte van trouw, die eenmaal gegeven werd, verbreekt, zondigt daarmee wel degelijk tegen den geest van het zevende gebod. Daarom legge men die belofte niet af, vóór men weet, wat men doet en voor men overtuigd is, dat men voor God gerechtigd is tot het aangaan eener verloving.

Toch neemt dit niet weg, dat de verloving nu eenmaal niet met een huwelijk gelijk staat. In het huwelijk zèlf leggen wij het zwaartepunt; niet in de verloving. En daaruit volgt dan m.i., dat, wie eenmaal een zondige verloving aanging, wel degelijk verplicht is, die te verbreken. Een zondige verloving, — ge weet, wat daarmee bedoeld wordt. Dat is een belofte van trouw aan wie God niet dient. Aan wie vreemd blijft aan het leven der kerk. Zulk een verloving is zelf een zonde tegen het 7e gebod; want het huwelijk (en dus ook de verloving) bedoelt niet alleen een lichamelijk en maatschappelijke eenheid, doch bovenal eenheid der zielen, eenheid des geestes. Het moeten zijn „twee zielen, gloênd’ aaneengesmeed”. (Vondel) e. Want immers: „De hartstocht verdwijnt; de liefde moet blijven” (Schiller) f. En wie eenmaal een verbintenis aanging, waarbij onmogelijk was eenheid des geestes, eenheid van geloof, die moet die dwaling herroepen en de verloving verbreken; want het is niet geoorloofd, teneinde een zondige belofte aan een mensch te houden, een verplichte belofte jegens God te verbreken en te schenden. En wie, om niet het eens gegeven woord terug te nemen, zulk een verloving aanhoudt, die maakt twee menschen ongelukkig, en zijn tweede dwaling is erger dan de eerste. Beter ten halven gekeerd, dan ten heelen gedwaald. En daarom zij men voorzichtig. Verloving blijve steeds gebedszaak van teere conscientie.

Maar wanneer er geen sprake is van geloofsverdeeldheid, dan bedenke men steeds: Lichtvaardige verbreking eener verloving is strijdig met den geest van het 7e gebod. En ook met dien van het negende. Soms ook met dien van het zesde! Heeft men bepaalde voorwaarden, die men meent te moeten stellen, men doe dit vóór „het ja-woord” gegeven wordt. Maar een belofte blijft een belofte. En in de gemeente van Christus moet men de verlovingsacte heilig houden.


K.S.


NASCHRIFT. Het bovenstaande lag reeds gereed voor de Kerkbode, toen mij een brief gewerd, waarin in verband met ditzelfde onderwerp mij een vraag gesteld werd door een lezer van ons blad. Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat wij op de vraag van dien belangstellenden lezer, of het n.l. raadzaam is, een eenmaal aangegane verloving van een lid van een Gereformeerde A-kerk met een lid van een Gereformeerde B-kerk alleen om de „kwestie A en B” te verbreken, aan de hand van het bovenstaande antwoorden: neen! A en B zijn geen twee kerken; ze zijn beide gereformeerd en al lang vereenigd. Ik weet niet of de vrager op bepaalde gevallen doelt. Maar in elk geval geloof ik niet, dat er jonge menschen zijn, die alleen om A of B-kwestie een verloving verbreken. Daar zal, àls het eens mocht gebeurd zijn, wel wat meer achter gezeten hebben. Gelukkig ook maar. Er zijn al heel wat huwelijken van echte A-of-B-menschen gesloten met even ras-echte B-of-A-menschen. En ’t gaat goed! Men weet: de natuur is sterker dan de leer.


K.S.




1. Cursiveering van mij. K.S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. Simon Pieter Dee (1889-1984), Het geloofsbegrip van Calvijn (diss. VU), Kampen (Kok) 1918. De promotie was 21 juni 1918.

c. Vgl. D. van Popta, „De Schatkamer”. Maandschrift voor den heiligen dienst, Amsterdam, juni 1918, levensbericht.

d. Vgl. Gerhard Herman Johannes Wilhelm Jacobus Geesink (1854-1929), Van ’s Heeren ordinantiën I-IV, Amsterdam (W. Kirchner) 1907-1909.

e. Vgl. Joost van den Vondel (1587-1679), ?

f. Vgl. Johann Christoph Friedrich von Schiller (1759-1805), Gedichte, ‘Das Lied von der Glocke’: „Die Leidenschaft flieht! / Die Liebe muß bleiben, / Die Blume verblüht, / Die Frucht muß treiben.”







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000