„De uitersten raken elkaar”

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 89 (geen paginering) (10 augustus 1918)

a



Dat de uitersten elkaar raken, wordt soms op droef-vermakelijke manier bewezen door de feiten.

Ik heb dezer dagen ingezien een „toespraak” van een predikant (modern), gehouden op Zondag in een kerk, nog wel de „groote kerk” te Zutphen, ter herdenking van 25-jarige ambtsvervulling b. Men mag, lettende op al wat hier cursief gedrukt is, veilig spreken van een preek. Toch zult ge in deze toespraak (van Dr. H.W.Ph.E. van den Berg van Eysinga) te vergeefs zoeken naar een tekst. Die ontbreekt geheel. Men weet trouwens, dat deze moderne prediker heel vaak „preekt” zonder tekst.

Nu vindt een gereformeerde dat gewoonlijk iets „om van te rillen”. Waaraan hij gelijk heeft. Alleen is ’t nu wel wat wonderlijk, dat er gemeenten en dat er predikers zijn van soms ultra-gereformeerde richting, die feitelijk precies hetzelfde doen als deze ultra-moderne dominee. Hoe vaak zou er niet gepreekt worden door menschen, die ’s Zondags een tekst voorlezen, dien tekst misschien nog eens één of tweemaal terloops aanhalen, maar overigens hun preek ophangen aan den tekst, zonder dat de preek verder met den tekst iets meer te maken heeft dan de jas met den kapstok, waaraan ze hangt. Een tekst als waarborg en kenmerk van orthodoxie; maar geen verkondiging van het Woord, geen prediking van den tekst zelf. En in zoo’n geval geef ik de voorkeur aan den moderne: die is tenminste eerlijk en dekt zich niet onder onwaren schijn. Wie een tekst neemt, moet hem ook ontvouwen en geve geen eigen gedachten zonder meer.

Een ander voorbeeld. Onlangs las ik een werkje van een achttiende-eeuwsche schrijver, Wilh. van Eenhoorn, met ’n vreeselijk langen titel; Wel-leven zullen we ’t boekje maar kortweg noemen c. Daarin wordt op deze wijze gezeurd over het mooie woord van Ps. 396, dat onze leeftijd maar een handbreed is: „Een handbreet, dat is, de breette van vier vingeren, teld ieder vinger voor twintig jaar, maakt samen 80 jaar”. Maar daaraan wordt dan toegevoegd, dat er toch ook een andere verklaring mogelijk is (daarop had een zekere „WelEd. Groot Achtb. Heer Burgemeester van eene der eerste en oudste Steeden in Holland” „in eene zeer uitgebreide briev” den schrijver opmerkzaam gemaakt; de burgervader had zeker geen gebrek aan papier, tijd en geld voor portkosten. Aldus: „Warom bestaat een handbreet niet uit 4 Vingeren en een Duim? En dan teld men na de kunst van Aristotelen, 10 op ieder vinger, wil men 80 hebben, moet de Duim . . . . zo veel toegeschreven worden, als alle de 4 Vingeren samen, enz.” Daarop volgt een vreeselijke redeneering over den duim, een betoog vol grieksch, hebreeuwsch en latijn; ’n overweging van de vraag of de duim nu ook wezenlijk bij de breedte van de hand behoort; de bewering „dat de Duim alleen ten minsten zo veel kracht heeft, en doed als de 4 Vingeren samen”, waarna, op deze duimredeneering voortbouwend, de volgende „verklaring” van het prachtig-eenvoudige psalmwoord „uit den duim” gezogen wordt: „Reekend men dan ieder Vinger op 10, maakt 40, en de Duim op even zo veel, zal 80 zyn en dat is de 80 jaar, welke wy bereiken, zo wy zeer sterk zyn, volgens Psalm 90 : 10”. Ons tegenwoordig geslacht lacht om dergelijke exegese. Men loopt immers uit naar de predikers van het nieuwe licht? Maar wat nu te denken van het feit, dat niet zoo lang geleden in (ik meen de Nieuwe Kerk) een Hervormde kerk van de hoofdstad, Amsterdam, „centrum van cultuurleven”, Dr. de Hartog predikte over Lukas 1 : 26: „En in de zesde maand werd de engel Gabriël van God gezonden naar een stad in Galilea, genaamd Nazareth”, en dat toen de zesde maand werd verklaard als de maand van het zwoegen, want zes is het getal van het zwoegen, van de zwoegers; immers: een paard heeft 4 pooten en 2 oogen! Ook waren er 6 vaten op de bruiloft te Kana. Hier is alzoo de 6e maand van de 12 zwoegers, die wij optellen in een jaar; en toen de engel Gabriël kwam, was het de 6e ure van de zwoegende menschheid. Zoo ongeveer de exegese van „de 6e maand”. Verstaat ge? Vier pooten en 2 oogen; dat is tezamen 6; niet zes pooten, of zes oogen, weliswaar, maar goed, dan toch zes! Hoe het paard met de oogen zwoegt, is me nog niet duidelijk. Maar dat zal aan mij liggen. Is er een keer later sprake van de achtste maand, men neme gerust de twee ooren erbij. Een negende maand kan door optelling van den staart dan ook nog wel in een wonderlijk licht komen te staan. Voor de elfde maand kunnen de snuivende neusgaten nog dienst doen. Op die manier kan men iedereen altijd wel laten zwoegen, ook de slak. Ik zou nog verder kunnen gaan, maar ik wil liever niet; men wordt gauwer profaan dan men wil. Kon ik vermoeden dat deze prediker zich in het vuur van zijn rede vergist had, dan zou ik het niet in mijn hoofd halen, zoo iets te laten drukken. Dat zou onbeleefd zijn. Maar: we weten uit Dr. de Hartogs vele geschriften, dat hij de dingen mooi kan zeggen; doch als hij een getal tegen komt, in den bijbel tenminste, dan is hij niet meer te houden, en krijgt ge meestal immers een redeneering als deze? We vreezen het allerergste: dat Dr. de Hartog hier instaat voor wat hij zegt.

Ds. van Eenhoorn en Dr. de Hartog! ’n Tegenstelling. Oude en nieuwe schrijver. Eenvoudig man van de praktijk èn diep-afdalend, hoog-opvarend filosoof. Oude theologie en nieuwe. Maar hierin overeenkomende, dat ze beiden met getalletjes tooveren op ’n weeë manier.

En wanneer ge nu zoudt meenen, dat de voorbeelden van uitersten, die elkaar raken, alleen buiten onzen kring te zoeken zijn, dan zou dat toch een grove misvatting zijn. Ook onder ons vindt ge een aanraking van uitersten, zóó nauw soms, dat ze bij één persoon samenkomen. Of is ’t u nooit opgevallen, dat er menschen zijn, die ’t bij zoowat geen enkelen gereformeerden prediker vinden kunnen, omdat de dominee den weg naar den hemel zoo gemakkelijk voorstelt, terwijl er toch werkelijk wel wat meer gebeuren moet bij een mensch, dan van den gereformeerden kansel gezegd wordt; en die anderzijds, als iemand van hun familie of vrienden sterft, met de grootste gemakkelijkheid van den gestorvene verklaren, dat hij ten hemel ging, en dat op geen anderen grond, dan enkele met geweld door vragers op ’t laatste oogenblik àfgeperste uitspraken, korte zinnetjes, een bijbelwoord, uit zijn verband gerukt, en zoo meer. Ik ken een prediker, die zich beijverde Christus Jezus te prediken naar de Schrift als den eenigen en volkomenen middelaar Gods en der menschen. Eens kwam er een man op bezoek, die met veel autoriteit vertelde, dat hij met de preeken van dien dominee niet de eeuwigheid dorst ingaan. En enkele oogenblikken later volgde het verhaal van het sterven eener bloedverwante, die, naar ’s mans eigen getuigenis, altijd „stik-onbekeerd” (wie verklaart me dat vreemde woord?) in de wereld had geleefd, midden in de wereld, maar die zéér kort voor haar heengaan een tekst had „gekregen” en een psalmvers had opgezegd, méér niet en daarom geacht kon worden ten hemel gegaan te zijn. Geen woord over Jezus Christus, geen woord over kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid. De dominee maakte het zoo gemakkelijk; maar wat de zwaarte is geweest in den „weg” van die gestorvene, is nog altijd een raadsel gebleven. Zulk een „weg” is makkelijker, dan de lichtste dominee ooit zeggen durft. De man is weggegaan als de verheerlijker van zijn doode en den „lichten” dominee, die zijn Koning, Christus, wilde verheerlijken, heeft hij nooit weer willen hooren!

„De uitersten raken elkaar”; dat blijft voorloopig een zeer wijs woord.


K.S.




a. Bewerkt tot ‘Preekstoelrariteiten’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 7 (1919v) 18 (12 juni 1920); in die versie opgenomen in OWK II,44-46.

b. Vgl. Henri Wilhelm Philippe Elise van den Bergh van Eysinga (1868-1920), Na vijf en twintig jaren; toespraak gehouden bij de herdenking van mijn vijf-en-twintigjarige ambtsvervulling, Amsterdam (J.J. Bos) [1917].

c. Vgl. Wilhelmus van Eenhoorn (1691-1759), Eusooia, ofte: wel-leven, Te Amsteldam, by Adriaan Wor, en de erve Onder de Linden, 1746-1753 (zes delen). Eerste deel: Waar in het wel-leven, in het gemeen, het verstandig en gelovig leven, in het byzonder, uitvoerig verhandelt . . . .

d. Vgl. Arnold Hendrik de Hartog (1869-1938), ?







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000