„Van Piet en Jan en Lien en Ko”

(Naschrift)

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 81 (geen paginering) (15 juni 1918)

a



Toen de vorige kerkbode een artikeltje gaf onder dit opschrift, was daaraan als bij-titel gegeven: „een waar geschiedenisje”. Men schijnt deze woorden niet goed begrepen te hebben. Het verhaaltje was waar; d.w.z. de feiten waren weergegeven, zooals ze zich hadden voorgedaan. Maar het spreekt natuurlijk vanzelf, dat niemand het recht heeft, te meenen, dat de vier namen, voor de geschetste persoonlijkheden gekozen, precies overeenkomen met de werkelijkheid. Het schijnt voor sommigen noodig te zijn, uitdrukkelijk te verklaren, dat iedereen, die in het publiek een stukje schrijft van gelijke strekking als het mijne, de namen willekeurig kiest. Vooral wanneer, zooals ik deed, het gebeurde eerst eenige maanden later opgeteekend wordt. Ik merk dit op, omdat velen de gekozen namen voor precies de echte gehouden hebben, en nu de lijst van alle echte Pieten en wezenlijke Jannen en werkelijke Liens en ware Ko’s hebben nagesnuffeld om uit het in Rotterdam schoolgaand publiek de delinquenten met den vinger te kunnen aanwijzen. Die menschen hebben vergeten, dat het mij niet te doen was om bepaalde jonge menschen bij name te noemen. Had ik dat willen doen en rapport over hun gedrag willen uitbrengen, dan was mijn eerste gang naar de ouders geweest. Maar die kende ik niet. Daarom mocht ik niet zóó over het gebeurde schrijven, dat men de personen zou kunnen aanwijzen, want in dat geval was een artikeltje als het gegevene een zonde tegen het slot van Zondag 43 Heid. Catechismus geweest b. Beste menschen, ik heb niet meer willen doen, dan even herinneren, dat er rare dingen gebeuren onder kinderen van „nette” ouders, en dat dus de opvoeding — die hier en daar wel eens minder streng is — wel eens mag worden ter harte genomen. De quintessence van ’t artikeltje lag in ’t laatste regeltje!

Ik wil er daarom nog eens met nadruk op wijzen, dat de 4 namen willekeurig gekozen zijn. Om met de jongelui van verleden week te spreken: „ik heb ze uit mijn duim gezogen”. De namen althans; niet de feiten. Zóó was mijn plicht. Men noeme voor mijn part Piet maar Saïdja en Lien maar Adinda c. Men geve wat mij betreft, Jan maar den naam Pyramus en Ko heete men gerust Thisbe d. ’t Is voor mijn doel precies hetzelfde. De feiten, menschen, de feiten!

Een en ander wordt hier nog even herinnerd, omdat mij gebleken is, dat terwijl er misschien tien Pieten en twintig Jannen en dertig Ko’s zijn onder het naar Rotterdam tijgend schoolpubliek, er maar één schijnt te zijn in dit gezelschap, die den naam Lien draagt. Het is de jongejuffrouw Lien Borst. De menschen, die meenden, dat ik zoo onbehoorlijk en zoo dwaas geweest was, om de namen der delinquenten precies weer te geven, hebben voor een gedeelte de vrijheid genomen op bedoelde jongedame letterlijk toe te passen, wat in mijn artikeltje vermeld stond als het bedrijf van Lien. Daarom zij thans nadrukkelijk verklaard, dat de namen willekeurig gekozen zijn; dat dus niemand het recht heeft, om mej. L. Borst, òf iemand anders aan te wijzen als de door mij bedoelde persoonlijkheden.

De Heer H. Borst heeft mij zijn dochter dezer dagen voorgesteld met de vraag, of zij een hoofdrol had vervuld in het geen verhaald was en ik acht me gelukkig, te kunnen verklaren, dat men geheel ten onrechte uit mijn artikeltje aanleiding genomen beeft voor de voorstelling, dat deze jongedame zou behoord hebben tot het geschetste viertal. Trouwens, alleen reeds het feit, dat een der heldinnen (?) tegenover de dochter van den Heer Borst zich aldus uitliet: „fijn, dat jouw naam er in staat, nu valt de aandacht niet op ons”, zegt reeds voldoende.

Ik hoop hiermee een onaangenaam misverstand te hebben weggenomen. Overigens doe men mij het genoegen, voortaan te lezen, zooals dat onder groote menschen gewoonte is. Alle naspeuren is hier overbodig; liever wake men voor zijn eigen kinderen en make van mijn alarmsignaal, dat gevaar aankondigde, niet den inzet van een klein-burgerlijk schandaaltje. Anders zal ik voortaan eerst bij den burgerlijken stand een statistiek moeten aanvragen van de meest voorkomende meisjesnamen. Want heusch, geëerd publiek, ik wist niet, dat de naam Lien zóó impopulair was en maar zóó zelden voorkwam. Dat was mijn onwetendheid, die tot een betreurenswaardig misverstand aanleiding gaf. Maar toe, — lees dan voort aan ook eens, zooals dat bij uw leeftijd past.

Nog eens: de feiten zijn alle waar. maar de namen zijn verzonnen.


K.S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Namelijk dat ik „ook mijns naasten eer en goed gerucht naar mijn vermogen voorsta en bevordere.”

c. Figuren uit Multatuli’s Max Havelaar (hoofdstuk 17).

d. Figuren uit Publius Ovidius Naso (43v.C.-17n.C.), Metamorphoses (IV,55-166).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000