„Eerlang biddag”

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 45 (geen paginering) (6 oktober 1917)

a



— „Eerlang biddag”. — Spoedig biddag. — Zondag biddag. Zondagmorgen — ge weet het misschien reeds — zal in onze kerkgebouwen op aandrang van de generale synode, ook in gemeenschap met andere kerken biddag gehouden worden voor den nood der tijden b.

Ik ben bang voor dien biddag. Want er bestaat gevaar, dat velen met een schijnvertooning komen zullen voor Gods troon.

Petrus Broes heeft in zijn werk „De Peinzende Kristenc twee meditatiën die een biddag raken. „Eerlang biddag”, dat leest ge tweemaal als opschrift boven een overpeinzing van den „peinzenden” christen, dien hij schetst. Maar Petrus Broes liet een christen peinzen, die verstandiger is dan ’t tegenwoordige christendom (voor een groot percentage). Want deze christen-peinzer legt verband tusschen dien biddag en zijn andere levensdagen; de biddag is niet maar ’n aparte dag, los van de andere, maar groeit op uit het verleden. De eerste der genoemde meditaties luidt: „Onlangs overstrooming; eerlang biddag” d. — De tweede: „Heden nachtmaal; eerlang biddag” e.

’k Wilde, dat wij, christenen naar de 20e eeuw, ook nog eens tijd hadden om te „peinzen”. We zouden dan nog kunnen nazeggen, wat Petrus Broes zegt: „Onlangs overstrooming, eerlang biddag! — Ik zal, ja, bidden, dat de plage der overstrooming geheeld worde en niet wederkeere, maar ik zal met groter’ nadruk bidden, dat myn vaderland spoedig ontheeven worde van den stroom der Deisterij, der verleiding, der losbandigheid” f. Maar we kùnnen dat niet zeggen, niet eens met een eerlijk gezicht na-zeggen; want de „deisterij” — het geloof, dat de Heere geen goed doet en geen kwaad, Zef. 112 g — is bij veel gereformeerden practisch in eere. Ze gelooven wel áán God, maar ze rekenen niet met Hem. Dat is deisme. Anders zouden ze wel in de kerk komen, wanneer het tijd is. En hun kinderen zenden ter kerk.

’k Wilde, dat we nog tijd hadden om ons voor te bereiden voor den Zondag! Dan zouden we kunnen zeggen als Petrus Broes: „Ik zal voor myn leeraren bidden om een ruime mate van wijsheid, van voorzichtigheid” h. Maar dat kunnen zoo velen niet nazeggen. Want ik mag toch zeker veronderstellen dat wie zijn „leeraren” voor een half gevulde avondkerk laat preeken en voor zijn onbezette plaats, nog niet voor hen gebeden heeft.

’k Wilde, dat wij nog tijd hadden voor meditatie. We zouden Petrus Broes kunnen verstaan, waar hij zegt (in zijn meditatie over nachtmaal en biddag): „Ik zal heden 1) voor my zelven schuilplaats bij God in Kristus zoeken . . . . Laat my, in het uitzicht op een naderenden biddag, stof tot treuren verzamelen” i. Maar die woorden stuiten àf op zoo velen onzer; eerlang biddag, zeker; maar waar was de voorbereiding in den tijd, die voorafging? Of was die misschien gelegen in het wandelen onder kerktijd, j.l. Zondagavond nog? Hebben ze toen soms „stof tot treuren” verzameld?

„Heden nachtmaal, eerlang biddag! — Dierbare geleegenheid voor Gods kinderen, om, eer het biddag is, plechtig te vergaderen, een liefdemaaltyd te houden” j, . . . zoo peinst de christen van Petrus Broes. We zullen het boek maar dichtdoen. Alleen prevelen we nog eens na, woord voor woord: „geleegenheid — eer het biddag is — plechtig te vergaderen, liefdemaaltyd te houden . . . .” Petrus Broes, waart ge Zondagavond in de gereformeerde kerk geweest, ge zoudt, éér het biddag was, wat anders gezien hebben. Leege plaatsen. Leege plaatsen. Leege plaatsen. Petrus Broes, gij hebt gevoeld, dat een biddag niet zoo maar vanzelf opduikt; dat die geboren moet worden; èèn moet zijn met het verleden waaruit hij groeide. Dat hebben wij niet begrepen; velen onzer tenminste niet. Voor het eerlang hebben we een mooi programma; biddag! Maar ons onlangs, ons heden? Hoe was, hoe is dat?

Onlangs leege kerken. Eerlang biddag.

Heden wandeldag. Eerlang biddag.

Ik ben bang voor dien biddag.


K.S.




1. Dus: vóór den biddag; want die komt eerlang!




a. Opgenomen in OWK II,12-13.

b. Het gaat om de biddag in het kader van het Gemeenschappelijke getuigenis tot herstel van den wereldvrede van de gezamenlijke protestantse kerken in Nederland. Vgl. voor de bedoelde generale synode Acta der Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland gehouden te Rotterdam van 28 Augustus tot 6 September 1917, Kampen (J.H. Kok) [1917], pag. 47, 260-263.

c. Vgl. Petrus Broes (1726-1797), De peinzende Kristen, of Bundel van stichtelyke gedachten voor de eenzaamheid I-IV, Amsterdam (Petrus Schouten en Johannes Wessing) 1783-1785.

d. Vgl. Petrus Broes (1726-1797), De peinzende Kristen III,132-140.

e. Vgl. Petrus Broes (1726-1797), De peinzende Kristen IV,136-155.

f. Vgl. Petrus Broes (1726-1797), De peinzende Kristen III,138.

g. Vgl. nog ‘Mede-lijden?’, Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen Nr. 11 (10 februari 1917) en ‘De lantaarn’, De Reformatie 14 (1933v) 50,361 (14 september 1934).

h. Vgl. Petrus Broes (1726-1797), De peinzende Kristen III,139.

i. Vgl. Petrus Broes (1726-1797), De peinzende Kristen IV,150v.

j. Vgl. Petrus Broes (1726-1797), De peinzende Kristen IV,153v.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000