Vragenbus

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 40 (geen paginering) (1 september 1917)

a



De volgende vraag werd ons ter bespreking in de rubriek „Vragenbus” voorgelegd:

„Hoe moet men Mattheus 20 van vers 1 tot en met vers 16 verstaan? Heeft dit alleen een geestelijke strekking, of ziet dit ook op de stoffelijke zijde (wanneer men in vs. 7 leest: zoo wat recht is zult gij ontvangen?”

Ingezonden door H.K.D.


Antwoord. Een gelijkenis wil geestelijke waarheden in uiterlijken vorm meedeelen en kiest daarom den vorm van wat zichtbaar geschiedt tot uitdrukking van waarheden, die op het gebied van het onzichtbare gelden. Derhalve moet ook in deze gelijkenis het zwaartepunt liggen in de geestelijke gedachte; welke die is, laat Jezus zelf zien. Voor het overige mag nooit vergeten worden dat Jezus zijn beelden neemt uit het leven van dien tijd, zonder daarmee te willen zeggen, dat de handelende personen in alles wat zij doen voor ons gedrag normatief zijn moeten. Evenmin als wij in de gelijkenis van Matth. 20 elken trek van het verhaal en elk onderdeel er van mogen „overbrengen” op geestelijke wijze (doch slechts de hoofdgedachte als punt van vergelijking mogen aanmerken) evenmin mag men in het verhaal zelf een staaltje van toegepaste sociale wetgeving naar christelijken trant zien. De tekst wil dus niet aldus verstaan worden, dat alle werkgevers moeten doen als de man uit Jezus’ parabel. Dit stel ik voorop. Maar onder dit voorbehoud zij opgemerkt, dat toch wèl in Jezus’ woorden doorschemert de gedachte, dat ’t niet kwaad zou zijn als de aangegeven gedragslijn tegenover menschen, die wel meer willen, maar niet meer kùnnen verdienen, dan ze doen (niemand had de laatste werklieden gehuurd; maar lui waren ze niet, vs. 7) door allen, die te bezoldigen hebben, meer gevolgd werd. In vs. 7 („zoo wat recht is”) stelt de werkgever zich dus slechts verantwoordelijk voor het loon, dat met den arbeidsduur overeenkomt; maar wanneer hij weet, dat de arbeiders die het laatst aan het werk gezet worden, van dàt weinigje, (waarmee de werkgever officieel wel volstaan kon, vooral als hij naar zijn collega’s zag) niet leven konden, geeft hij hun, evenwel uit vrije beschikking, het volle dagloon. En dat is „goed”, (vs. 15). Wel is waar ligt hierin volstrekt niet de strekking en de hoofdzaak van Jezus’ gelijkenis; maar dat Jezus den werkgever in dezen om zijn royaliteit prijst, is, dunkt me, niet te ontkennen. In zooverre ligt er nog een wenk in voor het sociale leven; deze wenk n.l. dat in de sfeer van het christelijk leven voor de bezoldigende partij niet de laatste vraag moet zijn: Wat is het formeele recht; wat betaalt een ander; maar . . . . kan de bezoldigde leven, naar eisch, ja of neen? En zoo heeft deze gelijkenis zijdelings nog wel iets te zeggen voor de rubriek „Uit het sociale leven”. Misschien ook wel voor een andere rubriek: „Kerknieuwsb.


K.S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Bedoeld zijn wel de predikantstraktementen.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000