Briefje naar het Zuiden

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 38 (geen paginering) (18 augustus 1917)

a



De Wekker” was zoo vriendelijk, te antwoorden op ons artikeltje: Jubileum of niet? in het nummer van 28 Juli 1917. Onbekende hand (waarom niet, volgens behooren, die van den schrijver zelf?) zond ’t blad me weder toe.

Ds. Wisse (waarom deze, tegen wien mijn artikel niet gericht was?) maakt nu enkele opmerkingen in een „Brief uit het Zuiden.” b De voornaamste opmerking in dezen brief uit het Zuiden luidt letterlijk aldus (drukfouten verbeterd):

„Allerzonderlingst is, dat K.S., omdat de Wekker niet sprak van het jubileum der Geref. kerken, daaruit concludeert, dat die kerken dus ouder moeten zijn dan 25 jaar en ’92 de lijn niet afbrak. De logische gedachtenlijn hierin is deze: wie niet gefeliciteerd wordt, is ook niet jarig. Iemand schreef ons kort geleden: ’t Is 25 jaar geleden, dat ik naar Zuid-Afrika ging. Zoo iemand is dus volgens K.S. 25 jaar oud.”

Hm, K.S. denkt er nog een weinig anders over. Ook gelooft hij, dat die consequentie niet in zijn woorden opgesloten ligt. ’t Wegblijven van een jubileum is volgens de Wekker nog geen bewijs, dat men niet jarig is. Heel goed. Maar . . . . de zaak stond anders. Neem als voorbeeld een gezin, waarin 2 personen zijn. Ge komt binnen en hoort, dat er een jarig is. Maar ge weet niet wie. Wel hoort ge, dat de twee elkaar uitbundig verzekeren, dat ze absoluut geen tweelingen zijn, niet in ’t zelfde jaar geboren zijn, en dus in leeftijd verschillen. En wanneer nu na die woordenwisseling één van de twee op u toetreedt en zegt: ik ben jarig, ’k heb mijn „jubileum-datum”, wel, is ’t dan wonder, dat ge nu bij uw felicitatie concludeert, dat die andere dus niet jarig is? Dat volgt toch uit die wederzijdsche verzekering, dat ze gelukkig niet even oud waren?

En zie, zóó stond het in de kwestie van dit kerkelijk jubileum. De Wekker heeft steeds gezegd: ’t Gereformeerde „genootschap” en de Christ. Geref. kerk moet ge als ’t u blieft geen tweelingen noemen, die op één dag geboren zijn. Dat nooit! Nu komt iemand binnen en leest, dat er een jaardag is, en dat men jubileert; maar dan mag toch zeker ieder uit die woordenwisseling, die voorafging, opmaken, dat er slechts één van de 2 zilveren jubileum hebben kan? En als dan de Wekker zichzelf feliciteert, niet ’t „genootschap”, dan is het ’n conclusie, die gewettigd is, wanneer men besluit, dat dan de niet-gefeliciteerde ouder is dan 25 jaar; hebben ze niet elkaar om ’t hardst betuigd, dat ze niet even oud waren?

Maar zie — dàn zegt ineens dezelfde Wekker, dat ’t nu heelemaal mis is, en dat van een jubileum eigenlijk sprake moet zijn bij ’t „genootschap”, en niet bij hen, die van „de Wekker” zijn.

Kortom, nòg blijven we zeggen, dat hier een inconsequentie is. (Hetgeen nog niet inhoudt, dat „de man”, — K.S. —, den Wekker-redacteur een „onnoozelen hals” gescholden heeft. Zóó brutaal is K.S. nog niet.) — Ik blijf volhouden, dat de Wekker nu sprak van een tweede kwarteeuw, die de Chr. Geref. kerk in 1917, — 25 jaar na ’92 — inging, en dat het blad later zegt, recht te hebben, om over 17 jaar, in 1934, eeuwfeest te vieren en de vijfde kwarteeuw in te gaan. Dat heb ik geconstateerd zonder meer. Eén lijn is niet getrokken; men was zoo vriendelijk, uit zijn rol te vallen; en dàt deed me iets hopen voor de toekomst.

Wat ik dan hoop? Dit, dat er nog, zij het dan slechts in het onderbewustzijn, in sommige Christelijk Gereformeerden een flauw besef leeft van de evidente waarheid, dat in 1892 door de Christelijk Geref. Kerk het spoor van ’34 verlaten is. Misschien — wie weet — dringt deze waarheid bij enkelen nog eens tot het bovenbewustzijn door, zoodat men zijn heengaan om dergelijke redenen onwettig leert noemen. In ’34 had men andere bezwaren. En toen waren de toestanden wel anders, gelijk de Wekker zegt, maar . . . . de beginselen niet! Die bleven gelijk.

Overigens vind ik dit debatje reusachtig vervelend. De Wekker laat de rest van mijn artikeltje rusten. Geen woord over de min-nobele wijze, waarop ’t geval-Netelenbos werd uitgebuit ten voordeele van de Chr. Geref. kerk; geen woord over de vereenigingsgezinde clausule uit de Acte van Afscheiding; geen woord over het psalmgezang, dat van „vijanden” sprak met steelschen blik naar de Geref. kerk. Het zij zoo. Alleenlijk worde de Wekker voortaan niet zoo boos, als iemand hem feliciteert met een gelukkig oogenblik en — met een „jaardag”.


K.S.




a. Niet eerder opnieuwe gepubliceerd. Vgl. nog ‘Jubileum of niet?’, Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen Nr. 35 (28 juli 1917).

b. Vgl. Johannes Wisse (1843-1921), ‘Brieven uit het Zuiden XXXII’, De Wekker 30 (1917) 12 (geen paginering) (10 augustus 1917). Centrale zin: „Uit „de Wekker”-art. bleek anders duidelijk genoeg, dat onze gedachtenisviering niet ging over onze kerkelijke geboorte, maar over kerkelijke herleving.”

De rubriek in De Wekker, Brieven uit het Zuiden, heet zo omdat Wisse schreef vanuit Zierikzee, waar hij sinds 1906 predikant was.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000