Omwenteling in de Gereformeerde Theologie?

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 36 (geen paginering) (4 augustus 1917)

a



In het Juni-nummer 1917 van het bekende tijdschrift „Nieuwe Banenb komt een kort artikel voor, van de hand van den heer Jac. Rustige, onder den titel „Omwenteling in de Gereformeerde Theologie.” c

Doel van dit achrijven is, aan te toonen, aan de hand van onmiskenbare gegevens, dat ondanks „de vrees voor verflauwing van grenzen,” ondanks het feit, „dat het oude wordt geëerd, omdat het oud is,” in de kringen der gereformeerdende omwenteling niet is te weerhouden.” d Ja zelfs, „de omwenteling is aangevangen” (bl. 190.) Weliswaar oordeelt de schrijver, dat de gereformeerde leiders en vooraanstaande mannen zoetjee aan doen in het tot stand brengen van de revolutie in de oude theologie, omdat ze de gemeente niet willen verontrusten; zelfs gaat hij zoover, dat hij de „leiders” (hoeveel zijn er van die soort van menschen?) beschuldigt van zekere oneerlijkheid, die een „handigen zwaai gebruikt, om de wijziging bedekt naar voren te schuiven.” e Maar toch is het voor den speurenden blik van menschen als Prof. Eerdmans f en Dr. C.B. Hylkema g en den heer J. Rustige duidelijk, dat er een omwenteling in de gereformeerde theologie begonnen is, en dat het proces, eenmaal ingetreden, niet meer te stuiten valt.

Onder het lezen van dit schrijven kwam bij mij de vraag op, wat toch eigenlijk de heer J. Rustige verstaan zou onder een „omwenteling.” Misschien zouden we dan verder komen.

Want erg ver brengt hij ons niet. Nu is dat, wat mij betreft, volstrekt geen wonder, want de heer Rustige merkt zelf op, dat van heel die revolutie, van heel die omwenteling in de leer der gereformeerden, alleen maar in de hoofden der leiders het voorloopig plan is beraamd en dat onder de volgelingen (onder wie een predikant als ik zich zeer gaarne rekenen wil) „deze beweging hoegenaamd niet eenige beweging ten gevolge heeft. Het dringt zelfs niet door.” ’t Kan dus zijn, dat menschen als ik, — (missend den scherpen blik van den heer Rustige, die onze „leiders” beter verstaat in hun „voorzichtige, politieke” bedoeling, en die kan zien achter den nog niet weggerukten „sluier van geheimzinnigheid, van voorzichtigheid, van bedachtzaamheid, van politieke angstvalligheid”), — niets hoegenaamd versta van de machtige evolutie der reeds bestaande revolutie in onze gereformeerde leer! Maar: als dan de heer Rustige mij bij de hand neemt en in zijn artikel de verschijnselen aanwijst, waaruit de door hem aangekondigde „omwenteling” (zoo staat ’t er!) blijkt, zonneklaar, dàn mag ik toch zeker wel even nagaan, of de heer Rustige daarin gelijk heeft.

En zie, dat wil er bij mij, volgeling van de „leiders”, ook na de lezing van bedoeld artikel nog niet in. De schrijver wenscht „met de stukken aan te toonen” (ferme taal!) en dat nog wel op drie, pardon, „DE drie cardinale punten, die als kenmerkend voor de gereformeerde richting mogen worden genoemd,” h dat die omwenteling in de geref. theologie nu heusch voorbereid wordt.

Die 3, de 3 cardinale punten, waar het ons, gereformeerden, om te doen is, zijn volgens den schrijver i:

1°. „het onwankelbaar vertrouwen in het Woord Gods, de H. Schrift.”

2°. een „bijna even sterk staan op de zuivere leer van den Heidelb. Catechismus.”

3°. verheerlijking, grenzende aan verafgoding, voor de boeken der oude schrijvers.

Wat nu daarvan te zeggen? Och, heel eenvoudig, als dàt de drie cardinale punten zijn van de geref. theologie, dan wil ik graag bekennen, van theologie bar weinig te begrijpen. Dat de eerbied voor het Woord Gods een kenmerkend stuk van onze geref. geloofsleer is, dat geef ik toe; maar die eerbied voor den catechismus bestond en bestaat alleen, omdat de overtuiging leefde, dat de catechismus op de H. Schrift gegrond was; die vereering is dus volstrekt geen apart verschijnsel, los van het eerste. En wat de oude schrijvers aangaat, die schier verafgood werden, de geachte schrijver had toch wel kùnnen weten, dat de gereformeerde „leiders,” de menschen, die weten wat gereformeerd is, steeds geschift hebben tusschen wat in de oude schrijvers zuiver en onzuiver was.

Eigenlijk is hiermede reeds voor ’t grootste deel het betoog van den schrijver vervallen. Revolutie! roept de heer Rustige; want op de cardinale punten, de drie cardinale punten, gaat de gereformeerde zijn theorie van voorheen wijzigen. Maar als die cardinale punten door den heer Rustige zelf gefantaseerd zijn, en ze voor den werkelijk gereformeerde grootendeels in iets anders liggen, wat dan?

Daar is echter meer. Had de heer R. werkelijk gelijk in wat hij constateert inzake die „drie punten,” we zouden nog ootmoedig zwijgen. Maar ook dat is zoo niet. Van wijziging van het geref. inzicht inzake de 3 punten, althans in het wezen der zaak, is geen sprake! En het is eigenlijk beneden peil, dat men met dergelijk „argumenten” een betrekkelijk hoogstaand tijdschrift als „Nieuw Banen” durft ontsieren.

Men hoore maar eens, welke de argumenten van den heer R. zijn.

Inzake het eerste „cardinale punt”, „het onwankelbaar vertrouwen in het woord Gods, de H. Schrift”, ziet de schrijver een omwenteling zich voltrekken bij de gereformeerden. En als ge nu naar bewijs vraagt, bewijs voor deze ernstige aanklacht, dan is . . . . alles wat ge te hooren krijgt niets anders dan de onnoozele opmerking, dat Prof. Dr. A. Noordtzij, een gereformeerde, heeft durven zeggen, „dat de bijbel vol foutieve vertalingen is”. „Menig gedeelte der H. Schrift”, — aldus Prof. Noordtzij, — „moeten onze predikanten laten rusten omdat de Statenvertaling niet bevredigt en ze toch ook niet ieder oogenblik de gemeente willen verontrusten door het bieden eener verbeterde vertaling” j. Ziedaar nu, het „bewijs”, dat u „met de stukken” wil aantoonen, dat er een revolutie (!) is in onze schriftbeschouwing. Men slaat de handen ineen over zooveel naïviteit of zooveel brutaliteit. Geachte heer Rustige, hebt ge niet begrepen, dat wij, gereformeerden, altijd het onderscheid geweten hebben tusschen de H. Schrift èn de hollandsche vertaling daarvan? En warmeer ge in het streven naar een verbeterde vertaling van den bijbel een omwenteling ziet, dan hebt ge ’t mis. ’t Is juist de eerbied voor de Schrift, die om een zoo zuiver mogelijke vertaling roept. Geen omwenteling dus, maar òpvoering, handhaving van onze gereformeerde zienswijze. Of was de Statenvertaling zelf ook een vrucht van omwenteling? Was de Dordtsche synode ook al revolutionair?

We komen bij het 2e cardinale punt, dat de heer Rustige uit zijn theologischen duim gezogen heeft. ’t Is de eerbied voor den Heidelbergschen Catechismus, die, volgens den rustigen blik van den heer Rustige onder de slagen der revolutie dreigt te bezwijken. Bewijs? Rustig antwoordt de heer Rustige, dat hij u verwijzen kan naar „De Bazuin”, waarin Prof. Bouwman een Catechismus „als leerboek voor onzen tijd geheel ongeschikt acht en de noodzakelijkheid bepleit van de samenstelling van een nieuw leerboek” k. En als tweede bewijs voor de aanwezigheid der revolutionaire elementen wordt Dr. A. Kuyper ten tooneele gevoerd, van wien de schrijver in „Nieuwe Banen” de volgende woorden aanhaalt: „In al wat de vorm betreft, is ons leven veranderd”, zoodat een oud leerboek als de catechismus het jongere geslacht niet meer toespreekt l. Met deze twee argumenten is punt 2 afgehandeld en volgens den schrijver de omwenteling geconstateerd. Want in de woorden van Dr. Kuyper en Prof. Bouwman meent hij de verzuchting te lezen, „dat de oude paden nieuwe banen moeten worden” m. Maar of Prof. Bouwman en Dr. Kuyper zelf deze verklaring van hun eigen woorden zullen onderschrijven? Ik geloof het niet. En ik moet bekennen, de bewijskracht van wat de heer Rustige zegt niet te kunnen erkennen. Dat er onder ons enkelen zijn, die een ander leerboek voor onze jonge menschen willen, is dàt nu revolutie? Is dàt nu verloochening van onze gereformeerde beschouwing? Of zou het juist omgekeerd een bewijs hiervan zijn, dat men voelt, dat de oude gereformeerde geloofsleer juist moet verdedigd worden tegen de dwalingen, die in onzen tijd opkomen en waarvan de opstellers van den catechismus geen flauw begrip hadden? Kom, geachte heer Rustige, ge weet toch zelf ook wel, dat Dr. Kuyper niet heeft geijverd voor „wat nieuws belijden, maar alleen voor „opnieuw belijden”. En als ge dat onderscheid niet begrijpt, dan moet ge maar liever niet artikelen schrijven en zoo. ’t Is juist de liefde voor de gereformeerde leer en de vrees, dat onze jonge menschen te weinig positief hooren getuigen in eigen belijdenis tegen de moderne dwalingen, welke roept om een leerboek, dat óók weerlegging geeft van moderne „ketterijen”. Geen revolutie dus, maar conservatisme in den gezonden zin van het woord.

En ten slotte: ook de oude schrijvers worden thans in onzen kring als beschimmelde erfstukken uit een vreemd verleden beschouwd, zegt de heer Rustige. En omdat de vereering (afgodisch bijna) van die oude schrijvers ook een hoofdzaak was van de geref. „theologie”, 1) wijst ook hun tragisch lot al op de rrrevolutie, waargenomen door den heer Rustige! Een bewijs heeft de slagvaardige heer bij de hand. ’t Is een citaat uit Prof. Bavinck’s voorrede in „Magnalia Dei”, waar de hoogleeraar schrijft: „die oude werken zijn ook niet meer van onzen tijd. Het verschil van taal en stijl, van gedachtengang en zeggingswijze maakt ze vreemd voor ons. Wij zijn kinderen van een nieuwen tijd en leven in een andere eeuw. En vergeefsche moeite is het, de oude vormen te willen handhaven en bij het oude te willen volharden, alleen omdat het oud is” n. Meer bewijzen levert de schrijver niet. ’t Is hem genoeg. Zijn overtuiging is gevestigd. Maar de ònze ook. En wij constateeren, niet zonder eenige ergernis, de àl te groote disharmonie tusschen die armelijke argumentatie en de oppervlakkige waarneming eenerzijds en de „dikke” woorden, als „omwenteling”, „wijziging”, etc., die de heer R. zich veroorlooft, anderzijds. Och, wat die oude schrijvers betreft, geachte heer, Prof. Bavinck haalt ze heel druk aan in zijn Dogmatiek. Hij wil hun nalatenschap volstrekt niet negeeren of stillekens wegcijferen. Wat Prof. Bavinck wil, is alleen, dat onze jongere menschien de oude leer in verstaanbare taal kunnen hooren. Hebt ge niet in die voorrede vóór „Magnalia Dei” een paar regels verder gelezen? Daar zegt de schrijver, dat „de oude waarheid” moet voorgedragen „in een vorm, die beantwoordt aan de eischen van dezen tijd” o. De oude waarheid. Maar wanneer ge van revolutie spreekt, dan denkt iedereen aan wat nieuws. Heusch, zoolang gij, heer Rustige, geen andere bewijzen hebt, kunnen we gerust zijn. De „omwenteling” is niet veel meer dan een droombeeld van een fantastisch gemoed.

Ik zou dan ook over dit artikel niet zooveel gezegd hebben — wie kan op alle dwaasheden antwoorden? — als er niet zooveel menschen waren, die soms met leedvermaakt op ’t zelfde aambeeld hameren. Sprak zelfs „de Wekker” onlangs ook al niet van „neo-calvinisme” bij de gereformeerden? p En zooveel anderen zingen mee in het koor. ’t Gevolg is, dat verscheidene van onze menschen zich werkelijk laten wijs maken, dat de oude theologie niet meer gepredikt wordt. Dáárom alleen haalde ik dit artikel uit Nieuwe Banen aan, omdat hierin weer eens blijkt, met welke oppervlakkigheid men soms beweringen uiten durft, die er op berekend zijn, onze jeugd te lokken naar een z.g. „gereformeerden” kring, die echter van het specifiek gereformeerde niet veel hebben moet. Bewijs: Nieuwe Banen! Dr. de Hartog, de leermeester, plaatste dit artikel van zijn discipel als „teeken des tijds” q. Ja, wèl als teeken van onzen tijd, in zijn begripsverwarring en naamsverwisseling en nonchalance, zelfs in maandschriften als Nieuwe Banen. Rustig heer Rustige, wij zijn nog niet van de kook. We blijven in rustige afwachting. De omwenteling . . . . Wie verlangt er verder het woord?


K.S.




1. De heer R. vergeet, dat de liefde voor een „ouden schrijver” met theologie even weinig te maken heeft als b.v. dwepende belangstelling van jonge dames voor „De kleine Johannes” met de letterkunde




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Het tijdschrift Nieuwe banen. Bijdragen ter verdediging en verdieping van de Christelijke wereldbeschouwing, verscheen van 1908-1926 (jaargang 1-19, Amsterdam, Hollandia) onder redactie van dr. Arnold Hendrik de Hartog (1869-1938).

c. Vgl. Jacobus Rustige, ‘Omwenteling in de Gereformeerde Theologie’, Nieuwe Banen 10 (1917) 185-190 (juni 1917).

d. Vgl. Jacobus Rustige, ‘Omwenteling in de Gereformeerde Theologie’, 185-186.

e. Vgl. Jacobus Rustige, ‘Omwenteling in de Gereformeerde Theologie’, 189.

f. Vgl. Bernardus Dirks Eerdmans (1868-1948), De theologie van Dr. A. Kuyper, Leiden (Van Doesburgh) 1909.

g. Vgl. Cornelis Bonnes Hylkema (1870-1948), Oud- en nieuw-calvinisme. Een vergelijkende geschiedkundige studie, Haarlem (Tjeenk Willink) 1911.

h. Vgl. Jacobus Rustige, ‘Omwenteling in de Gereformeerde Theologie’, 186.

i. Vgl. Jacobus Rustige, ‘Omwenteling in de Gereformeerde Theologie’, 186-187.

j. Vgl. Jacobus Rustige, ‘Omwenteling in de Gereformeerde Theologie’, 187-188 en Arie Noordtzij (1871-1944), Is een nieuwe vertaling van het Oude Testament noodig?, Kampen (Zalsman) 1908, ? en Arie Noordtzij (1871-1944), De komende synode en de herziening der Staten-Vertaling, Kampen (Zalsman) 1914, 16.

k. Vgl. Jacobus Rustige, ‘Omwenteling in de Gereformeerde Theologie’, 188 en Harm Bouwman (1863-1933), ‘?’, De Bazuin, overgenomen via Handelsblad 10 april 1917.

l. Vgl. Jacobus Rustige, ‘Omwenteling in de Gereformeerde Theologie’, 188 en Abraham Kuyper (1837-1920), ‘?’, De Heraut, 11 april 1917.

m. Vgl. Jacobus Rustige, ‘Omwenteling in de Gereformeerde Theologie’, 188.

n. Vgl. Jacobus Rustige, ‘Omwenteling in de Gereformeerde Theologie’, 188 en Herman Bavinck (1854-1921), Magnalia Dei. Onderwijzing in de Christelijke Religie naar Gereformeerde belijdenis, Kampen (J.H. Kok) 1907, voorrede (19312 6).

o. Vgl. Herman Bavinck (1854-1921), Magnalia Dei, t.a.p.

p. Vgl. ‘Jubileum of niet?’, Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen Nr. 35 (28 juli 1917).

q. Vgl. Arnold Hendrik de Hartog (1869-1938), noot bij het artikel van Rustige: „Wij plaatsen dit ingezonden schrijven als teeken des tijds, hoe ook onder de „Gereformeerden” wordt gevoeld, dat een vernieuwing der oude Theologie voor onze eeuw noodzakelijk is.”







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000