Lidwina van Schiedam

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 30 (geen paginering) (23 juni 1917)

a



Wie in Schiedam komt, kan in een der roomsch-katholieke kerkgebouwen b onder de vele zinspreuken, bijbelteksten, korte gebeden en liturgische formules, die reeds aanstonds van de wanden den bezoeker toespreken, ook deze woorden vinden (als ik me wèl herinner):

Sancta Liduina, tuere civitatem nostram”, dat is: „Heilige Liduina, bescherm onze stad.” Men gevoelt, dat de bedoelde Liduina (of Lidwina) een bizondere heilige van Schiedam, althans van het roomsche Schiedam, is.

Juist daarom is haar historie minder goed bekend. Als gewone stervelingen eenmaal ’t ongeluk hebben, dat ze „heilig” verklaard worden, wordt verdraaiing van de voorstelling van hun leven, ook onopzettelijk, een onvermijdelijk kwaad. Toch is er wel iets van Lidwina van Schiedam bekend. Johannes Brugman, die in 1473 stierf, heeft (en dit teekent reeds) twee „levens” geteekend en beschreven: het „leven van Jezusc en . . . het leven van de heilige Lidwina van Schiedam d. Deze laatste neemt haar plaats in naast andere heiligen als Sara van Dordrecht e en Margaretha van Leuven f. Lidwina werd 18 Maart 1350 in Schiedam geboren. Mag men Brugman gelooven, dan werd ze om haar lieftalligheid reeds op haar dertiende levensjaar met huwelijksaanzoeken overladen. Maar de liefde voor de kerk en de vereering van Maria hadden haar jonge ziel zóózeer in beslag genomen, dat ze, zonder eenigen innerlijken strijd, alle gedachte aan huwelijk en dergelijke „wereldsche” zaken verwierp. Lidwina’s vader nam dit evenwel ten hoogste, kwalijk; hij zou een goed huwelijk voor zijn welgestelde dochter niet erg dwaas vinden. En omdat Lidwina niet graag haar vader wilde tegenstaan, terwijl ze toch niet kòn komen tot een huwelijk, bad ze om uitkomst. En — zoo verhaalt de schrijver — er kwàm uitredding: God maakte een huwelijk onmogelijk, zoodat de vader van Lidwina vanzelf zijn dochter met rust moest laten. Want op lichtmisdag gleed ze uit op het ijs; brak een rib; en leed sedert aan een abces, dat ondraaglijke pijnen veroorzaakte. Drie jaren bracht ze door op ’t ziekbed. En ook nadien trad een lijdensperiode in van 38 jaar, waarvan ze 19 jaren lang bijna geen voedsel gebruikte en gebroken was naar het lichaam. Verzweringen aan ’t geheele lichaam maakten haar lijden een marteling; alle mogelijke ziekteverschijnselen deden zich voor. Straks werd ze half blind. Eindelijk werden gelaat en hoofd door een diepe wonde „in twee helften gespleten” (zoo zegt Brugman). Geen dokter die helpen kon. Trouwens, Lidwina begeerde hun hulp ook niet. De overpeinzing van de wonden van Jezus maakte haar blijmoedig; in geduld oefende zij zich. En straks werd ze in de lijdensschool zóó volleerd, dat ze voor allen een wonder begon te worden; vooral toen ze gezichten en droomen kreeg. Van alle zijden stroomden de bezoekers toe; niet alleen de lijdenden kwamen om voorbidding vragen, maar ook duizenden gezonden kwamen om haar lijdzaamheid te bewonderen en zich te laten stichten en versterken door haar blijmoedigheid. En ’t was zelfs heerlijk (zoo verhaalt Brugman) den glans op haar gelaat te zien. En onder dit alles zette zich in Lidwina’s hart de overtuiging vast, dat zij van christin ’n soort christus geworden was, want God, zoo meende ze, had haar verkoren, om met haar buitengewonen lijdensweg plaatsbekleedend anderer zonde te verzoenen. En toen ze eindelijk stierf in 1443 was haar plaats onder de heiligen verzekerd; Schiedam kon op haar bógen. Haar graf (’t is nu nog in Schiedams hoofdkerk) deed wonderen. De 14de April is haar gewijd als feestdag.

*

Roomsch, zult ge zeggen, roomsch! Zeker. De roomsche mythologie en theologie hebben saamgewerkt om dit verhaal te dichten.

En toch waag ik het, met deze door en door roomsche heiligen legende in een gereformeerde kerkbode voor den dag te komen. Want niet slechts in Schiedam onder de roomschen, maar even goed daarbuiten onder vele protestanten, ook in het nabije Vlaardingen, vinden we den zelfden gedachtengang, die, zoo heel geleidelijk, Lidwina tot een heilige òmgetooverd heeft. Immers, dit is het specifiek-roomsche in dit verhaal, dat die Lidwina juist om haar bizonderen levens- en lijdensweg de vraagbaak werd der omgeving. Duizenden gingen naar haar. Vele pastoors en priesters moesten ’t aanzien, dat hun raad niet meer gevraagd, hun voorbede niet meer begeerd werd; Lidwina, die moest raden, die moest voorbidden! En het allertreurigste is nog wel, dat de persoon van Lidwina den Christus op den achtergrond drong. Zij leed immers zelf een soort plaatsvervangend lijden? Echt roomsch, gingen duizenden naar Lidwina; maar de echte Middelaar raakte op den achtergrond.

Dacht ge, dat dit kwaad ook niet onder òns voorkomt, al zijn we dan geen heiligen-vereerders? Kent ge ze niet, de menschen, die de bekeeringsgeschiedenis van een bizonderen lijder-martelaar veel vaker lezen dan hun bijbel? Hebt ge ze nooit gehoord, de velen, die over de benauwdheden van erkende christenen, en hun vele ervaringen, dagen lang peinzen en spreken, terwijl ze de woorden van Christus in zijn helsche benauwdheid veronachtzamen? Ontmoet ge ze nooit, de christenen, die ’t alleen vinden kunnen bij enkele bizonderlijk geleide naturen, van wie elk woord als een orakel, elk gebed als ’n voorspraak, die wel „helpen zal,” wordt aangenomen, maar die de kerk, waar de dienaar des Woords bidt, voorbij loopen en zijn woorden, zooal niet van te voren verdenken, dan toch onverschillig opnemen?

Brugman’s „Leven van Jezus” werd slechts éénmaal gedrukt; maar zijn „Leven van Lidwina van Schiedam” beleefde de derde uitgave. Dezelfde verhouding vinden we bij sommigen nog. Drie gesprekken over dezen en genen bekeerde, tegen één over Jezus Christus. Drie bekeeringsverhalen tegen één bijbel. En soms is de verhouding nog bedroevender.

Lezer, als gij, zooals ik, in Schiedam in de roomsche kerk binnenkomt, toe, lach dan niet om die roomschen. Er zijn nog veel Lidwina’s; en dàt hindert nog niet, zoolang ze tenminste niet zelf Jezus Christus door hun verhalen willen vervangen of op den achtergrond schuiven. Maar er zijn nog zoo veel Lidwina-vereerders! En dat is erger. Vooral wanneer ze gereformeerd heeten.

„Want ik heb me voorgenomen, niets te weten onder u, dan Jezus Christus, en dien gekruist.” g


K.S.




a. Opgenomen in OWK II,10-12.

b. Het zal gaan om de toenmalige Frankelandse kerk, gewijd aan Liduina van Schiedam. De kerk lag op de route van Vlaardingen naar Rotterdam.

c. Het vervolg wel op basis van Willem Moll (1812-1879), Johannes Brugman en het godsdienstig leven onzer vaderen in de vijftiende eeuw, grootendeels volgens handschriften geschetst I-II, Amsterdam (Portielje) 1854, vgl. deel II, derde afdeeling, Brugmans schriften (Eerste hoofdstuk. Het leven van Jezus).

d. Vgl. Johannes Brugman O.F.M. (±1400-1473), Vita alme virginis Liidwine (1498). Er is een uitgave door A. de Meijer, Groningen (Wolters) 1963 (Teksten en documenten uitgegeven door het Instituut voor Middeleeuwse Geschiedenis van de Rijksuniversiteit te Utrecht 2). Brugman schreef deze Vita op verzoek van de kerkmeesters van de St. Jan, de grote kerk in Schiedam, om fondsen te werven voor de bouw.

e. Sara of Sura van Dordrecht, figureert als geldschieter van de Grote Kerk in Dordrecht in een vijftiende eeuwse legende. Vgl. Willem Moll (1812-1879), Johannes Brugman II,101-103.

f. Margaretha van Leuven (1207-1255), martelares en patroonheilige van Leuven. Vgl. Willem Moll (1812-1879), Johannes Brugman II,99-101.

g. Vgl. 1Korintiërs 2:2.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000