Klaas Schilder (1890-1952)

Spiritisme en Bijbelgeloof

Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen

onder Redactie van de Gereformeerde Predikanten, nummer 13 (geen paginering) (24 februari 1917)

a



We leven in een wonderen tijd, voor zoover het moderne denken en gelooven betreft. De geestesbeweging van onze dagen toont almeer, dat ze is afgezwakt tot den religieuzen war-winkel.

En in dien winkel is een keuze vaak moeilijk. Vooral voor onze jonge menschen, die dikwijls niet weten, wat ze te gelooven hebben. Want ze worden misleid. Afgaande op de dikwijls gebrekkige kennis, die onze „rijpere jeugd”, slechts zich verwerven kon, tracht men tegenwoordig oude dwalingen onder nieuwen naam in te voeren. En wat het meest misleidend is, is het verschijnsel, dat men onchristelijke leer onder christelijken schijn wil aanprijzen en dat een godsdienstige vlag vaak een goddelooze lading dekken moet.

Dit trof mij deze week nog in het volgende, dat ik terwille van menig dwalend jongmensch van gereformeerden huize ook hier wel in het midden brengen mag.

Er bestaat n.l. een kalender, onder den naam „Sursum Corda”, en met de aankondiging, dat hij is „gewijd aan het hooger leven” b. Deze scheurkalender is een uitgave van spiritisten en bedoelt ook niets anders dan de ideeën van het spiritisme te verbreiden en te verdedigen.

De jaargang 1917 nu van dezen kalender geeft op Maandag 19 Februari het volgende te lezen:

„VRAAG”.

„Gij, die gelooft:

dat Mozes de steenen tafelen ontving, waarop een engel des Heeren met zijn vinger de tien geboden gegrift had (Exod. XXXI : 18, en XXIV : 1, Hand. VII : 53, Gal. III : 19b);

dat koning Joram een geschreven communicatie ontving van den profeet Elia, vier jaar nadat Elia van de aarde was weggenomen (2 Kron. XXI : 12-15);

en dat een menschenhand in het paleis van koning Belsazar de woorden op den muur schreef: „Mene, mene, tekel, ufarsin” (Dan. V : 5, 21);

waarom gelooft gij niet aan het „direct geestenschrift”, dat op sommige zittingen door geestenhanden geschreven wordt?”

De lezers begrijpen, dat deze vraag, die gesteld is door Ds. E.M. van Ysendijk Azn. (1825-1908) en te vinden is in zijn geschrift „Land aan gene zijde” c, de bedoeling heeft in verlegenheid te brengen, al degenen, die het Spiritisme verwerpen, omdat ze bukken voor de Schrift als Gods Woord en weten, dat de Bijbel de praktijken van het Spiritisme verbiedt.

Deze vraag behoeft ons echter volstrekt niet in verwarring te brengen. Immers, iedereen verstaat, dat ik met hetzelfde recht, waarmee Ds. v. Ysendijk zijn vraag stelt, de volgende wedervraag doen mag:

„Gij, die gelooft aan direct geestenschrift, dat op sommige zittingen door geestenhanden geschreven wordt; waarom gelooft gij niet:

dat Mozes de steenen tafelen ontving, waarop „een engel” (!) de 10 geboden gegrift had;

dat Joram een schriftelijke mededeeling kreeg vanwege Elia;

dat in het paleis van Belsazar op den muur geschreven is: „Mene, Mene, Tekel, Ufarsin?”

Want evengoed als deze spiritistische propagandist weet, dat wij wel den Bijbel gelooven, maar niet zijn spiritistische opvattingen deelen, even stellig zijn wij ervan overtuigd, dat hij wel zulk geestenschrift aanneemt, maar niet wat de Bijbel ons leert. De spiritisten zijn er zelf wel degelijk van doordrongen, dat men tegelijkertijd het eene gelooven kan en het andere niet. Maar waarom zijn ze dan zoo oneerlijk, de arme eerst-beginnenden in de leer der spiritistische geheimen diets te maken, dat, wie den Bijbel gelooft, ook moet aannemen wat het spiritisme leert en dat die bijbel het toch zoo roerend eens is met de spiritistische heeren?

*

Waarom?

Wel, hierom, omdat men in het spiritistische kamp heel goed beseft, dat men zijn leer bijzondere kracht bijzetten kan, als men zich op den Bijbel beroept.

Dat is dan ook de reden, waarom ik even op dit staaltje van spiritisten-handigheid wijs. Mij is gezegd, dat ook in Vlaardingen jonge menschen zijn, die het spiritisme zoeken. Ik acht dat geen wonder. Want het maakt, ook onder onze jongelieden, meer slachtoffers, dan men weet. Als zulke zwevende, zwervende, soms werkelijk zoekende menschen één goeden raad van mij aannemen willen, dan mogen ze dit bedenken, dat al de nieuwere dwalingen en óók het spiritisme, zoo graag een christelijk gewaad dragen en zoo dikwijls met „bijbelsche” argumenten komen, niet omdat ze iets om den bijbel geven, maar om te misleiden. Als ze u maar eenmaal „overtuigd” hebben van de waarheid van ’t spiritisme, zullen ze u, niet zonder leedvermaak, uw bijbel ontnemen. Maar is het dan geen bedrog, als ze eerst hun stellingen met den bijbel in de hand willen aannemelijk maken?

En denk nu niet, dat alleen door Ds. v. Ysendijk de bijbel wordt aangegrepen als welkom propagandamiddel voor het spirit(ual)isme. O neen. Dat doen zoo veel spiritisten. Dezelfde kalender, dien ik noemde, komt telkens met christelijk-klinkende frases. Enkele voorbeelden mogen spreken:

„Wij, die ons Gods kinderen weten . . . . zullen ervaren: Christus zal woning bij ons maken”. — „Elke ziel, die zich leert zuiveren . . . . om Christus te ontvangen, werkt mede aan de komst van ’t vrederijk” (4 Jan. 1917).

„Houdt wat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neme. Openb. III : 11” (14 Jan.)

„God bidden ten allen tijde is het beste. God is liefde en vergeeft iederen zondaar, die waarlijk behoefte heeft aan vergeving. Jezus Christus werd geboren tot heil der menschheid”. (16 Febr.)

„Hij kwam, . . . . om . . . . te leeren begrijpen, wàt Gods wil is, dat wij zijn zullen” (17 Febr.)

Ik heb slechts een greep gedaan. Maar genoeg om te bewijzen, dat men van het spiritisme een religie maken wil. Men haalt, waar het te pas komt, Thomas à Kempis d aan (26 Jan.), die toch waarlijk vreemd zou opzien, als hij wist, dat zijn geschriften ook al prijkten in het spiritistisch arsenaal. Zelfs durft Elise van Calcar e beweren, dat het spiritualisme „het steunpunt van alle godsdiensten in alle eeuwen” is. (7 Febr.)

Jonge menschen, laat u niet bedriegen. Bijbel en spiritisme sluiten elkander uit. Als het spiritisme werkelijk zoo christelijk is, laat het dan maar eens méér belangstelling toonen voor de christelijke kerk!

En wat eindelijk nog de drie aanhalingen uit de bijbelsche geschiedenis betreft, waarop Ds. v. Ysendijk steunt ter „verklaring” van zijn schrijvende geesten, merken we op:

1°. de wet is wel door Gods hand gegrift in steenen tafelen maar . . . . Gods hand en Gods schrift is nog niet de hand en het schrift van een geest van een afgestorvene;

2°. dat Elia vier jaar na zijn opneming ten hemel aan Joram een brief schreef, wordt door 2 Kron. 21 niet geleerd;

3°. in Belsazars paleis is al evenmin sprake van „geestenschrift” als van medium en spiritisten-séance. Waarop ook Belsazars dronkemansfeest gelijken mocht, in elk geval leek het niets op een occulte zitting van geesten-wachtende, diepzinnige, geestelijk-aangelegde spiritisten.

Laat men toch den Bijbel er buiten houden. En onze gereformeerde jonge menschen mogen zich wachten voor een „wetenschap”, die door wetenschappelijk onderzoek onderstboven geredeneerd kan worden, ook al zou een eerste indruk soms het spiritisme als de hoogste wijsheid doen beschouwen. Wat ook van het „geestenschrift” geldt.

Jonge menschen, bidt God, dat ge éérst een onderlegd schriftonderzoeker zijn moogt, voordat ge een dilettant-spiritist wordt. Als ge Gods Woord goed kent, zult ge voor oppervlakkigheid in uw schriftbeschouwing bewaard blijven.

Maar hoe het zij: „christen-spiritist” is even ongerijmde naam als „christen-socialist”. Of het een — òf het ander!


K.S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Van de scheurkalender zijn geen gegevens getraceerd.

c. Van IJsendijk’s Het land aan gene zijde. Een spiritualistische bijdrage door een Hervormd Predikant, verscheen in Barendrecht bij uitgeverij Beversluis in 1901. In de derde druk ([Den Haag], Nederlandsche Vereeniging van Spiritisten en Harmonia, 1933) is het citaat te vinden op pag. 64.

d. Zie: Thomas à Kempis.

e. Zie: Elise van Calcar-Schiötling.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004