Preeklezen

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

9e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (Mij. tot Expl. van Antirev. Bladen in de Alblasserwaard, de Vijfheerenlanden en Omgeving) 1921v
9 (geen paginering) (21 januari 1922)

a



In de „Kerkelijke Adviezen” van Prof. Dr. F.L. Rutgers, hoogleeraar in het Kerkrecht, lezen we op blz. 197/8:

Wanneer in de samenkomst der gemeente, bij ontstentenis van een Dienaar des Woords, eene predikatie wordt voorgelezen, dan behoort dit preeklezen op zichzelf nog niet tot den dienst of het ambt van ouderling; ’tgeen ook algemeen erkend wordt, doordat het nergens aan alle ouderlingen bij toerbeurt wordt opgegedragen; gelijk toch zou moeten geschieden, indien het inderdaad tot hun ambt behoorde.

Daartoe zou het zeker ook niet kunnen gebracht worden, omdat lang niet ieder ouderling de gave heeft, in het openbaar een preek goed voor te lezen. Dit is waarlijk geen gemakkelijk werk; ik ken zelfs wel predikanten, die hunne eigen preeken goed kunnen voordragen en uitspreken, en die toch de gave niet hebben, om een gedrukte preek in het midden der gemeente goed voor te lezen, zooals soms blijkt, wanneer zij in een groote vergadering een gedrukt rapport, of iets dergelijks, moeten voorlezen.

Daarom is bij de keuze van een preek-lezer altijd de hoofdzaak, dat de kerkeraad uitzie naar personen, die eene preek zóó weten voor te lezen, dat de gemeente het goed kan verstaan en volgen, en dat zij door den toon van het voorlezen den inhoud des te beter begrijpt, zoodat zij er inderdaad de meeste stichting van heeft. En daarbij is dan van minder beteekenis, of die preek-lezer tevens ouderling is; dan wel een gewoon gemeentelid. In den regel zal wel de keuze vallen op een ouderling, wanneer onder de ouderlingen iemand is, die de genoemde gave heeft. Maar de kerkeraad is daar toch niet toe verbonden. Als hij oordeelt, dat er een bereidwillig gemeentelid is, wiens voorlezen het meest de stichting zal bevorderen, dan kieze hij zulk een gemeentelid. Een kerkelijken „dienst” of „ambt” krijgt zulk een gemeentelid daardoor dan echter niet; evenmin als een organist of voorzanger zulks heeft.

Natuurlijk moet dan toch altijd de kerkeraad de geheele godsdienstoefening leiden, de te lezen preeken, met advies van predikant of consulent, uitkiezen en aanwijzen en aan den preek-lezer zijn instructies geven.

Tot zoover Prof. Rutgers.

Het zou ongetwijfeld voor meer dan één kerk een zegen zijn, als onder den invloed van de hier ontwikkelde gedachten, het lezen van een preek werd opgedragen aan een niet-ouderling.

Men vindt dat soms een vernedering voor de ouderlingen. Ik ontken dit. Maar al was het zoo, dan blijft daar nog altijd staan het krachtwoord voor de krachtmenschen: die zich vernedert, zal verhoogd worden b. Vernedering, die door een ander opgelegd wordt, daar kan men op tegen hebben, maar als iemand zichzelf vrijwillig vernedert, is dat een krachtsdaad waarvoor men eerbied hebben kan. Het is in sommige gevallen ook een voorkomen van vernedering door anderen: menige ouderling, die met geen mogelijkheid goed voorlezen kàn en het toch al maar wil, zou zichzelf een medelijdenden glimlach en de gemeente onnoodige ergernis besparen, als bij een ander liet „lezen”.

Trouwens, van vernedering is geen sprake. Bij het lezen van een preek (heel wat vermoeiender dan ’t lezen van enkele verzen) komt niet iemands geestelijke ontwikkeling allereerst in aanmerking, want niet zijn hersenen, maar die van den schrijver der preek produceerden ’t werk. Lezen, vooral preek-lezen, is allereerst een kwestie van stemgeluid, van klank-volheid en klankzuiverheid, van stembuiging, intonatie, van inzicht in de beteekenis der leesteekens enzoovoort. Men kan als ouderling bekwaam zijn anderen te leeren, maar niet een stem hebben die doordringt of niet kunnen voorlezen zóó dat het anderen boeit. Dat is heelemaal geen schande. En in vele vacante (ook wel niet-vacante) kerken, waar ’t vaak „lezen” is, zou ’t heerlijk zijn en voor menigen hoorder een verlossing, als een ouderling, die, hoe best hij overigens is, niet lezen kan, plaats maakte voor een broeder der gemeente, die door stem en voordracht de menschen bereikt niet alleen naar het oor „des lichaams”, maar ook naar het oor der ziel.

Maar het ambt dan? Och, preeklezen heeft met het ambt niets te maken, zooals Prof. R. bewijst. De kerkeraad orgasiseert de samenkomst der geloovigen, waarin men onderlinge stichting zoekt. Dat is zijn ambtelijk werk. Overigens is er in een leesdienst geen ambtelijke bediening des Woords. Anders zou men nooit een candidaat in de theologie kunnen plaatsen op den preekstoel, want die heeft ook geen ambt. En ’t voorgaan in gebed dan? Moet dat geen ouderling doen? Ik vraag alweer: zegt men een candidaat (geen ambtsdrager) dat hij niet bidden mag? Publiek bidden in de kerk is ook een kwestie van stem en van manier van zeggen; daar is nu eenmaal niets aan te doen. Het komt daarbij niet alleen op geestelijk inzicht aan.

Een samenkomst der gemeente tot leesdienst is nu eenmaal een hulpmiddel. Maar men bedenke, dat de gemeente van Christus daarbij het recht heeft op het beste, dat men vinden kan. Voor den geestelijken kant der zaak bepale dan de kerkeraad (niet één mensch alleen! dat mag niet, omdat de kerkeraad de samenkomst organiseert) welke preeken men zal lezen. En heeft men zoo voor het geestelijk element in den leesdienst zijn best gedaan, dan zoeke men ook voor den uitwendigen kant der zaak (het lezen en voordragen) die krachten in de gemeente die het best kunnen lezen, door de beste uitspraak, de zuiverste klemtoonlegging en de helderste stem. Ouderlingen moeten hoog genoeg staan, om de gemeente dàt te gunnen, wat haar stichting het meest bevorderlijk is en Gods Woord het meest eert.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. Lucas 14:11, 18:14.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000