S(j)ibboleth-theologie

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

9e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (Mij. tot Expl. van Antirev. Bladen in de Alblasserwaard, de Vijfheerenlanden en Omgeving) 1921v
3 (geen paginering) (29 oktober 1921)

a



In de N.R.C. was het volgende te lezen:

„Ds. J.J. v.d. Schuit meent in De Wekker iets van toenadering tusschen de Chr. Geref. Kerk en de Geref. Kerken te bespeuren in wat prof. Bouwman, hoogleeraar te Kampen zegt in de Bazuin over het formulier van den kinderdoop:

„Wij voor ons zijn van oordeel, dat het geheel onjuist is te spreken van doopen onder veronderstelling van wedergeboorte, niet alleen omdat de term niet is in overeenstemming met de Schrift en met de werkelijkheid, maar tevens, omdat er zoo licht gevaarlijke stellingen uit kunnen worden afgeleid.”

Ds. v.d. Schuit is er als de kippen bij en constateert met vreugde:

„Zie van zulk een uitspraak nemen wij dankbaar nota! Geheel onjuist — zegt Bouwman — en de leer der Gereformeerde kerken is: minder juist”.

In het acute (eerste?) beluistert ge den positieven toon der Gereformeerde belijdenis, in het andere den negatieven toon der Neo-Calvinistische richting. Minder juist, zeggen de Gereformeerde kerken; niet in overeenstemming met de Schrift, en dus onschriftuurlijk, beweert prof. Bouwman. Minder juist — zoo vergoelijkt een Gereformeerde (?) Synode de leer der veronderstelde wedergeboorte — geheel onjuist, want heel die leer is gevaarlijk, zegt de hoogleeraar Bouwman.

Ik wil dit een stap in goede richting noemen. Al zijn wij nog niet bij lange nà niet, waar wij wezen moeten, de eerste stap is gezet op den weg, waarop wij elkander zouden kunnen ontmoeten, daar zoowel prof. Bouwman c.s. als gansch de Christelijk Gereformeerde Kerk belijdt, dat de leer der veronderstelde wedergeboort als grond voor den doop geheel onjuist, onschriftuurlijk en gevaarlijk is.”

Tot zoover de N.R.C.

Ik meen, dat men hieraan wel eenige opmerkingen zou kunnen vastknoopen.

Allereerst geloof ik niet, gelijk Ds. J.J. v.d. Schuit, Christelijk Gereformeerd predikant, aanneemt, dat Prof. Bouwman zijn uitspraak bedoeld heeft als een opzettelijke tegenspraak van de verklaring, die onze synode te Utrecht in 1905 heeft gegeven omtrent de leer der veronderstelde wedergeboorte. Ik meen 1), dat Prof. Bouwman zijn opmerking wèl richt aan het adres van hen, die met de uitspraken onzer kerken in 1905 geen rekening houden, doch niet daarmee wil polemiseeren met de synode zelf. Deze synode toch heeft zelf de gevaarlijke stellingen die men zou willen afleiden uit den naam „onderstelde wedergeboorte” afgewezen toen ze uitsprak, „dat het oordeel der liefde . . . . geenszins zeggen wil, dat daarom elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn, omdat Gods Woord ons leert, dat niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn, en van Izak gezegd wordt: in hem zal u het zaad worden genoemd (Rom. 9 : 6 en 7), zoodat in de prediking steeds op ernstig zelfonderzoek moet worden aangedrongen, aangezien alléén wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden”. Prof. Bouwman heeft herhaaldelijk op deze uitspraak gewezen en daartegenover de Chr. Geref. uitlegging van het doopsformulier grenzenloos oppervlakkig genoemd. En blijkens de acta der synode heeft Prof. L. Lindeboom, die elk woord in de synodale verklaring gewikt en gewogen heeft, zich met deze formuleering volkomen vereenigd. Indien de uitlegging van het „minder juist” bevatte wat Ds. v.d. Schuit er in leest, dan zou Prof. Lindeboom niet er over gezwegen hebben.

Vervolgens wil ik opmerken, dat we hier bij een soort van s(j)ibboleth-theologie aangeland zijn. Wie „minder juist” zegt, kan niet binnen de Christelijk-Gereformeerde muren geduld worden, maar wie „onjuist” zegt, mag er binnen. Evenals vroeger bij de Jordaan-veren aan de uitspraak sibboleth of sjibboleth de menschen onderscheiden werden, zoo wordt ook thans aan de uitspraak: onjuist of minder juist het Calvinistische van het neo-Calvinistische onderscheiden en een kerkmuur wordt erom opgetrokken. (vgl. Richt. 12).

Maar er is helaas in die onderscheidingsdaden tweeërlei verschil.

Bij de Jordaanveren kon het kunstje van vaststelling van iemands afkomst alleen maar dienst doen, als men zeker wist, dat de man, die sib- of sjib-boleth zei, dat al zijn leven zonder opzet gezegd had. Maar in het kamp der Christelijk Gereformeerden kan dit ragfijn onderscheidend kenmerkje alleen dienst doen, als men zich en anderen goed en wel wijs gemaakt heeft, dat de man, die „minder juist”, of „onjuist” zegt, daarover scherp en duidelijk nagedacht en daarin heel zijn beschouwing neergelegd heeft. Zielkundig inzicht — daarin zijn de bewakers van de Jordaanveren den wachters der Chr. Geref. Kerk m.i. de baas.

En voorts — bij de Jordaanveren waren zij die met scherpe ooren luisterden naar sib- of sjib-boleth, menschen die ééns geestes waren. Maar hier is het merkwaardige, dat de moderne Dr. Hylkema aan de Christelijk-Gereformeerden heeft verteld, dat er zooiets als neo-Calvinisme bestaat en dat, al is Hylkema op meer dan één punt weerlegd, de moderne en de ultra-orthodoxe samen naar ons luisteren, wat we zeggen: sib- of sjib-; minder juist of onjuist. Originaliteit in het uitvinden van iemands afkomst — daarin zijn de bewakers van de Jordaanveren den wachters der Chr. Geref. Kerk m.i. de baas. Ze laten zich niets door een vijand ook van hen zelf voorzeggen.

En ten derde.

Ds. v.d. Schuit meent, dat we al een stap in de goede richting (van toenadering) doen, als we van sib: sjib, en van minder juist: onjuist leeren zeggen. Ik prijs dit optimisme; maar ik deel het niet. Ik geloof, dat indien morgen een synode van ons „minder juist” door „onjuist” zou vervangen, wij er nog niet mee zouden vorderen.

Wat ons verder brengt?

Allereerst op te geven het sib- of sjib-gepieker. Aan orthodoxe rabbinismen heben we niets. Als we eens met die fijne onderscheidinkjes van sib of sjib, van „minder juist” of „onjuist” de oude schrijvers gingen bestudeeren. O vaderen, vaderen, wie uwer bleef nog een leesdienst in een Christelijk Gereformeerde kerk in 1921 waard?

En voorts; vooral dit brengt ons verder, dat we ophouden elkaar te belasteren en dat we lasteraars om Gods wille tegenstaan.

Ik heb onlangs een Christelijk Gereformeerd predikant gesproken, die spreken en schrijven kan. Ik heb hem gevraagd: gelooft u, dat al wat ds. Wisse van ons en van onze preeken beweert, waar is? Het antwoord was: ik geloof dat niet. Zooals Wisse het beweert, zoo preeken jullie niet.

Ik heb toen gezegd: Schrijf dat in De Wekker! Of ’t gebeurd is, weet ik niet, want ik kreeg dat blad nooit, ook niet, als het mij wel eens bestreden heeft.

Maar ik meen het nog. Schrijf in de Wekker, dat ds. v.d. Schuit niet met de loupe moet werken: wat staat er nu, sib of sjib, minder juist of onjuist; en dat ds. Wisse alleen met de nuchtere waarheid opereeren moet.

Dàt zou een stap zijn in de goede richting: dat men ginds, vanwege de waarheid Gods, ophoudt onbewezen beschuldigingen met graagte te hooren en te verbreiden. Want wat men ginds van ons gelooft, nu, dat is niet minder juist, niet onjuist, niet erg onjuist, maar absolute leugen. Ik schrijf dit om waarheid en vrede.


K. S.




1. Deze indruk wordt bevestigd na herlezing van Prof. Bouwman’s artikel (Bazuin 25 Juni ’21.)




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. ‘Met de loupe’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 9 (1921v) 5 (26 november 1921).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000