Vlammen des Heeren

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

9e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (Mij. tot Expl. van Antirev. Bladen in de Alblasserwaard, de Vijfheerenlanden en Omgeving) 1921v
2 (geen paginering) (15 oktober 1921)

a



Hare kolen (der liefde) zijn vurige kolen, vlammen des Heeren. Vele wateren zouden deze liefde niet kunnen uitblusschen, ja de rivieren zouden ze niet verdringen.

Hooglied 8 : 6, 7.


Vlammen des Heeren, zoo zijn de vlammen, zoo is het vuur der liefde.

Hebt gij ze gezien, de vlammen des Heeren?

Ze zijn geweest op den hoogen Karmel, waar Elia, een vlam des Heeren, den strijd voert voor zijn God. Van boven viel de bliksem neer. En de vlammen des Heeren, die neerschoten van boven, ze stonden boven elke bestrijding b. Kon toen nog iemand zeggen, dat water en vuur elkander bekampen? Ach, ’s Heeren hemelvlammen zijn niet als de vlammen van het vuur hier beneden. Wel is in afgeleiden zin ook alle vuur hier beneden ’s Heeren vuur, omdat geen vuurvlam hier op aarde opstijgen kan, die niet ontstoken is door en aan het vuur, dat Gods hand in de schepping gelegd heeft. Maar dat afgeleide, dat geleende aarde-vuur heeft verloren zijn overheerschende kracht. Het is geworpen op aarde en de menschen hebben het gezien en gekend als één der vier wereldelementen, staande op één lijn met aarde, water en lucht. Die het zóó hebben gezien en die het zóó hebben gezegd, ze meenden het vuur der aarde te eeren, was het niet een element? Maar ze hebben tegelijk daarmede zijn armoede en zwakheid gezegd en zijn glorie niettemin bedekt; want zóó staat het vuur op één lijn met de machten, die het bestrijden. Ook het water is naast het vuur in de aarde besloten; water en vuur liggen door elkaar heen in en op deze aarde. Van het vuur doet het water wat af en van het water het vuur.

Het vuur der aarde — vele wateren blusschen het wel. Bij den strijd tusschen vuur en water hier beneden is het slechts de vraag, wat de sterkste macht is. Vele wateren blusschen wel weinig vuur en vele vlammen lekken weinig water.

Zoo is alle liefde, zoo zijn alle vlammen van liefde, welke niet is uit God. Elke liefde, die, als het vuur der aarde, element is onder andere elementen, levensverschijnsel onder andere, het is bluschbaar. Het is onderworpen aan het recht van den sterkste. En in dit leven zijn wel vele wateren, die vuur kunnen dooven. Daar is veel liefdevuur, van beneden, dat tenslotte gedoofd wordt.

Maar de vlammen van boven! En het vuur van den hemel! De bliksemen Gods!

Strijdbare helden — zoo ziet bevend Israël die vlammen van God. Maar in den strijd zijn ze enkel onderwerp, nooit lijdend voorwerp: Strijden doen ze, bestreden worden nooit. Eén bliksemstraal Gods op Karmel — en die in één ondeelbaar oogenblik — en weg is het water, dat in moeizamen arbeid van uren aanéén aangedragen werd. Even een verblindend licht, een glans, die schijnt waar hij wil en ge ziet zijn licht, en ge weet niet vanwaar het komt, noch waar het henengaat — alzoo is de vlam des Heeren, die het water verteert. Alzoo is ook een iegelijk, in wien de liefde geboren is c, de liefde, sterker dan de dingen der wereld, de liefde, die vlam is des Heeren.

Vlammen des Heeren . . . .

Ja, als ze er zijn, dan brengen ze de wateren mee van boven en dan worden om deze vlammen beroerd de rivieren, de wateren van beneden. En de kleine mensch — als de God der eere dondert d, dan ziet hij vele wateren en vele rivieren en maar een enkele vlam des Heeren, niet dan een streep slechts. Maar de vele wateren blusschen dat vuur niet. Gods hemelvuur is niet naast de wateren gebonden, maar daarboven geboren.

Zoo is de liefde, die van boven is.

Zoo is alle liefde, die vlam des Heeren is.

Er is geen liefde, geen waarachtige liefde, dan naar deze wet.


Roep tegen haar op, al wat op aarde dooven, blusschen, onderdrukken, verstikken kan. Bind alle wateren, alle vuur-doovende machten, bind en beheersch ze en stel ze tegen het vuur der liefde — niet sterven zal die liefde.

Want aardevuur ligt naast het water en die twee bekampen en verteren elkaar. Het vindt zijn verderf, als het de wateren ontmoet.

Maar hemelvuur — het drijft het water uit de wolken en bereidt zich heerlijkheid uit de wateren, waarmee het zich, omnevelend zijn lichtsterkte, omringt.

Zoo is alle liefde, die boven de aarsche verderving getogen is. Ze strijdt tegen het leven, ze strijdt tegen het lot. En wat voor andere liefde verderving is, dat is haar pracht. Gelijk Gods vuur in de wateren, zoo wordt deze liefde slechts in wat haar bekampt, gezien en zóó verheerlijkt.

En gelijk aardsche vlammen door de vele wateren worden overwonnen, doch hemelvlammen altijd alleen overwinnen, zoo wordt vergankelijke liefde door de historie beheerscht en zal met de historie verglijden; doch liefde die niet van beneden is, ze zal niet anders kunnen dan heerschen — ook over de blusschende wateren, ook over het doovende leven. Ze zal niet kunnen sterven.


K. S.




a. Opnieuw gepubliceerd als ‘Vlammen des Heeren’, De Reformatie 2 (1921v) 51,356v (22 september 1922), zo opgenomen in Licht in den rook, Delft (W.D. Meinema) 19231, 33-39.

b. Vgl. 1Koningen 18:38.

c. Vgl. Johannes 3:8.

d. Vgl. Psalm 29:3.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000