Catechismusprediking

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

8e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (Mij. tot Expl. van Antirev. Bladen in de Alblasserwaard, de Vijfheerenlanden en Omgeving) 1920v
26 (geen paginering) (17 september 1921)

a



Op de in ons vorig nummer aangekondigde predikantenconferentie hield Dr. G. Keizer van Tiel een referaat over de Catechismusprediking. Enkele stellingen van dit referaat publiceerden we in het vorige nummer van ons blad. Dat we van dit referaat melding maken, is niet uit gebrek aan eerbied voor de andere gehouden referaten, maar geschiedt alleen omdat het onderwerp van meer direct belang is voor de lezers van een blad als een kerkbode is. Van Dr. Keizers verhandeling geven we, op den zelfden grond, ook niet een volledig verslag; want de historische finesses, waarop de geleerde referent inging, zijn ook voor het merendeel van onze lezers van ondergeschikt belang. We bedoelen slechts enkele opmerkingen uit het referaat naar voren te brengen.

Spr. constateert, dat de catechismusprediking in den loop der eeuwen zeer verschillend is geweest. Sommige historieschrijvers spreken van stampvolle kerken bij de catechismusprediking, waarbij de aristocraat niet vanwege het diner, noch de eenvoudige proletariër terwille van een wandeling thuis bleven. Toch werd ook, inzonderheid in de 18e eeuw, de opkomst minder goed. Merkwaardig is daarbij, dat de geestesrichting van de onderscheiden tijden invloed geoefend heeft op de belangstelling in het prediken van het Heidelbergsche leerboek. Bracht de reformatie den Catechismus in eere, de revolutie heeft hem niet kunnen wegvagen. Eerst later, in 1860, werd officiëel de noodzakelijkheid van catechismusprediking in de Ned. Herv. Kerk ontkend en deze prediking in de vrijheid der predikanten gelaten. Vooral door dit besluit is de catechismusprediking sterk achteruitgegaan; en de achteruitgang werd nog bevorderd door de predikanten, die, bij wijze van surrogaat, losse onderwepen gingen behandelen, die met den catechismus in verband stonden, doch die daarbij de indeeling der stof van den catechismus geheel loslieten.

In dat opzicht hebben dus onze kerken niets te klagen. Vergeleken met vroeger is over ’t algemeen het bijwonen der catechismusprediking in onze kerken bevredigend te noemen.

Het nut van deze prediking is dan ook zeer groot. De kennis van Gods Woord is er sterk door vermeerderd; ze heeft veel onzuivere richtingen buiten de kerk gehouden; ze was dienstig aan de bevordering van het eenheidsgevoel; de heiliging van het leven is er door toegenomen; en de predikanten werden erdoor genoodzaakt, niet te preeken over eigen liefhebberij-onderwerpen, doch de geheele waarheid te bespreken in volledig overzicht.

Waar dan ook deze prediking verzaakt wordt, daar is altijd groote schade aan het kerkelijk leven toegebracht.

De roeping van den prediker is natuurlijk daarbij groot. Hij moet actueel blijven. Dat wil niet zeggen, dat hij moet afdalen in allerlei omstandigheden van den dag; maar in dien zin, dat men actueel maakt wat eeuwig is en eeuwig wat actueel is.

Wie klagen echter het meest over de catechismusprediking in het algemeen? Volgens Spr. zijn het de slechtste leden der kerk, die de catechisatie niet of niet goed of althans met ongenoegzame vrucht hebben gevolgd. Ze noemen oude kost, wat nieuwe predikstof is, omdat ze niet genoeg kunnen onderscheiden vorm en inhoud. Een gemeente, die werkelijk leeft bij de waarheid, die ze belijdt, zal deze prediking blijven zoeken. Wie kan liefhebben zonder kennis? En welke kennis der waarheid, uit liefde begeerd, zal niet de liefde versterken?

De prediker moet niet de oude gewoonte volgen, om boven zijn catechismusprediking een enkelen tekst te zetten. Men doet dan onrecht aan de beteekenis van den Bijbel en doet dan ook onrecht aan de gedachte dat de leerstof in den catechismus juist niets anders is dan een ontvouwing van het Woord Gods zelf. Voorbeelden als van dien predikant (of oefenaar) die een aan een catechismusafdeeling opgehangen preek tegen de verzekering opsierde met een als motto boven de preek geplaatst tekstwoord uit het boek Job: „die God tergen hebben verzekerdheden” — bewijzen hier genoeg.

*

Waaraan is toe te schrijven, dat hier en daar de belangstelling in deze prediking minder groot is?

Allereerst hieraan, dat soms het verband tusschen morgen- en avondpreek te veel gemist wordt. Men zal wel doen, dit verband in het oog te houden, al kan dat natuurlijk lang niet altijd gebeuren.

Ook de te lange duur der prediking heeft schade gedaan. „Kortelijk” zóó eischt de kerkorde, dat men preeke over den catechismus.

Anderen klagen erover, dat men telkens weer om de zooveel maanden hetzelfde te hooren krijgt. Maar dat zeggen dan meestal de menschen, die er niet bij zijn! Natuurlijk zijn er gevallen, waarin een prediker te weinig variatie brengt in zijn catechismusprediking. Maar de regel is zoo niet.

Met kracht handhaaft Spr. dan ook tegenover alle bezwaren zijn 17e stelling, die ook in ons vorig nummer opgenomen werd, en volgens welke de oorzaak van het minder „naarstig” komen tot de catechismusprediking niet is te zoeken in den dominee, alsof die dat werk minder goed deed dan zijn anderen preekarbeid, ook niet in den catechismus, alsof die te ouderwetsch zou zijn, maar alleen in de geestelijke gesteldheid van die gemeenten, waar men ’s avonds minder trouw opkomt dan ’s morgens.

Tot mijn spijt kan ik — terwijl ik dit schrijf — niet heel veel meedeelen omtrent de uitwerking van deze stelling van Dr. Keizer, gelijk hij die geeft ter conferentie. Om me heen wordt zóó druk gepraat en gefluisterd — dominees zijn slechte hoorders, en ik preek liever tien keer voor mijn gemeente dan dat ik één keer spreek voor dominees, die niet rustig kunnen blijven! — dat ik den spreker niet goed volgen kan.

Maar in elk geval geloof ik, dat deze stelling wel juist is. Niet, alsof alle dominees volmaakt over den catechismus preeken. Wij dominees, zitten hier niet, om ons zelf zoet en zachtkens op te hemelen. Maar als ’n dominee slecht catechismus preekt, dan kan hij ook niet goed over de „vrije stof” preeken. Toch komt bij de morgenpredikatie de gemeente nog al trouw op. De menschen, die wegblijven van de catechismuspreek doen dat meestal niet omdat ze de wijze waarop de dominee dat werk verricht afkeuren (hoe kunnen ze dat ook, als ze er niet bij zijn!) maar omdat de ontwikkeling der waarheid Gods hun minder belang inboezemt, als die in geregelde orde gegeven wordt. En dat is een gebrek, dat ten zeerste bedenkelijk is.

Voor een nieuw leerboek voor den kansel is Spr. niet. Te veel specialiseeren doet kwaad, want hoe meer in een leerboek op de finesses van een bepaalden tijd ingegaan wordt, des te spoediger is de actualiteit weg. De verdienste van onzen Catechismus is juist deze, dat hij tot het algemeene zich blijft beperken, en daardoor ruimte genoeg overlaat voor speciale toepassing op bepaalde tijden en omstandigheden.

(Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat over deze kweste meer te zeggen is. Ik denk er anders over en heb van dit gevoelen al eens rekenschap in ons blad gegeven b).

Met een warme lofrede op den Catechismus besloot deze spreker zijn referaat.

*

Van het debat stip ik het volgende aan.

Dr. Jansen van de Bilt vindt de Catechismusprediking niet zoo toe te juichen als Dr. Keizer. De catechismus is voortgekomen uit den strijd met Rome. Maar onze tijd werpt op veel vraagpunten een ander licht. Neem b.v. de Roomsche mis. Wie daarvan alleen weet, dat ze in den grond een vervloekte afgoderij is, die weet nog niet genoeg van de mis. Dr. Jansen vindt dat een catechismuspreek slechts een gedeelte der waarheid geeft. Maar in de prediking brenge men liefst den vollen raad Gods.

Ds. Kwak v. Culemborg heeft bezwaar tegen stelling 12 van het referaat, welke stelling afkeurde het splitsen of bijeenvoegen van sommige afdeelingen. Reeds het gewone kerkelijk leven brengt met zijn 4 avondmaalsvieringen al 8 preeken mee over de sacramenten. Daar komen dan nog bij de catechismusafdeelingen over de sacramenten!

En wat voor bezwaar is er tegen, den Zondag over den eed te verbinden aan de voorgaande afdeeling! Hoe moeilijk is het ook niet, afzonderlijk een heele preek te wijden aan de paapsche mis!

Is het met het oog op de honderden, die absoluut niet kunnen komen des namiddags, ook wel zoo verkeerd, als referent zegt, ook eens een jaar lang ’s morgens den catechismus te behandelen? Ds. Kwak acht dat wenschelijk voor degenen, die ’s morgens niet kunnen komen.

Ds. Waterink van Zutfen vindt splitsing van sommige afdeelingen wel degelijk noodig. Wie de inspiratie der Schrift eens afzonderlijk behandelen wil, die moet dat wel doen aan de hand van de laatste vraag van Zondag 6. Wie Rome eens recht wil doen door afzonderlijke bespreking van het centrum van zijn eeredienst, vindt in vr. 80 over de paapsche mis een prachtgelegenheid voor afzonderlijke behandeling. (Dat is dus een ander geluid over de paapsche-mis-preek dan bij den vorigen debater!)

Ook tegen behandeling van den catechismus in rond een jaar brengt Ds. W. verschillende practische bezwaren in.

De dwalingen van onzen tijd, die met de gedachte, neergelegd in één vraag en antwoord in strijd komen, kunnen zoo niet bestreden.

Dezelfde Zondagen zullen in alle zomervacanties uitvallen. Bij nabetrachting en op feestdagen past een catech. afd. minder, enz.

Wat betreft de gedachte dat men in onzen tijd geen lust heeft dogmatisch te hooren preeken, merkt hij op dat hier toch eigenlijk de fout niet ligt. Socialisme en communisme zijn op hun manier ook „dogmatistisch”. Maar daar wordt het dogma levend door bezieling. Het leeft! Zoo moet het bij ons ook worden. Als ons dogma maar leeft voor de menschen!

Ds. van Rennes van Heeg acht het wel begrijpelijk, dat er predikers zijn, die bij een volgende behandeling van den catechismus weer eens precies de oude schetsen of preeken daarvoor bezigen. De eisch van actualiteit heeft zijn bezwaren. Is men werkelijk actueel, dan kan men niet zoo gemakkelijk de geloofswaarheden als zoodanig behandelen. Men verliest zich dan te spoedig in bijzaken en dingen van den dag.

Ook Ds. v.R. acht het vooral in dorpskerken onmogelijk, in één jaar met den geheelen catechismus rond te komen.

*

Dr. Keizer begint met Ds. v. R. te beantwoorden. Men kan wel degelijk de waarheid telkens preeken en toch actueel zijn. Voorbeeld is de preek van ds. Ferwerda over den kinderdoop c. Die preek behandelde het oude onderwerp, o zoo welbekend, en was toch van a tot z actueel 1). Daarom is spr. er ook tegen, dat men telkens zijn oude schetsen weer bruikt. Er zijn toch genoeg nieuwe gezichtspunten te openen!

Tegenover Ds. Waterink (en ook Ds. Kwak) merkt spr. op, dat hij den eisch om de catechismus-afdeelingen ongesplitst te behandelen speciaal handhaafde tegen de overdrijving van menschen als b.v. Comrie, die over Zondag 7 een jaar lang preekte. Eenige speling moet altijd mogelijk blijven.

Als de predikanten zich houden aan het verzoek om catechismuspreeken te houden in vacantiebeurten, dan wordt natuurlijk het bezwaar van het overslaan van sommige zondagen in den vacantietijd opgeheven.

Tevenover ds. Kwak houdt spr. vol, dat men zich moet houden aan het normale geval. Er zijn ook menschen die nooit ’s morgens kunnen komen! Dan zouden die weer bezwaar maken! Men kan nooit alle bezwaren ondervangen. De kerkorde eischt nu eenmaal, dat men zoo mogelijk des middags den catechismus preeke. Als ’t dan mogelijk is, heeft men het te doen, òf men moet de kerkorde op dit punt wijzigen. Trouwens: de catechismuspreek is het voornaamste niet. Men moet ’s morgens de hoofdgodsdienstoefening geven en in den namiddag het niet zóó primaire.

Tegenover Dr. Jansen merkt spr. op, dat de catechismus niet maar zoo’n toevallig op de markt geworpen strijdschrift is, maar, ook blijkens zijn voorhistorie, en zijn formuleering en paraenètische opmerkingen, een boek is, dat van Gods providentieele leiding met zijn kerk hier op aarde een heerlijk bewijs aflegt.

*

Ik meen, met dit verslag van referaat en debat onzen lezers geen ondienst te doen. Ze kunnen er uit leeren, dat in bijzaken er ook onder de predikanten verschil is, maar dat ze in de hoofdzaken het volmaakt met elkander eens zijn.

Ik geef dan ook dit verslag in ons blad niet, om met alles wat hier gezegd is, mijn instemming te betuigen, maar om de gemeente te meeleven met wat er onder haar predikanten zich beweegt. En vooral opdat ieder, die in dezen zich schuldig maakt aan een zonde van nalatigheid, zich herzien moge. Gij, die nooit ’s avonds komt, hoewel ge kunt, kunt ge God ontmoeten? Hoe staat het met uw gebed voor den dienst des Woords; bidt ge waarlijk mee? Zoo ja, waarom bidt en werkt ge niet? Hebt ge ook niet eenmaal met uw ja betuigd, wat uw belijdenis zegt, wanneer ze u als Gods eisch voorhoudt, dat ge inzonderheid op den Sabbath tot de gemeente „naarstig” (zoo ijverig als ge kunt) zult komen? En hoe staat het met uw geloofshelderheid? Kunt gij welgetroost sterven? Weet ge al genoeg van de waarheid Gods in Christus Jezus geopenbaard?

Het kon ook wel eens te laat zijn, wanneer ge straks roept om licht. God geeft u het licht. Wandelt dan ook in dat licht.


K. S.




1. Deze preek is nu bijna twee jaar lang aan de doopouders in Gorinchem aangeboden door den kerkeraad bij den doop van hun kind. Jammer, dat we ’t niet meer kunnen doen, omdat de preek uitverkocht is.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. ‘Predikantenconferentie’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 8 (1920v) 25 (3 september 1921).

b. Vgl. ‘Een gewijzigde Catechismus’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 7 (1919v) 21 (24 juli 1920), en ‘Van de Generale Synode’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 8 (1920v) 1 (2 oktober 1920).

c. Vgl. Taeke Ferwerda (1876-1944), De kinderdoop in zijn beteekenis voor onzen tijd. Leerrede over vraag 74 van den Heidelberger Catechismus, Amsterdam (Van Soest) [1919].







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000