Onkiesch en erger

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

8e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (Mij. tot Expl. van Antirev. Bladen in de Alblasserwaard, de Vijfheerenlanden en Omgeving) 1920v
23 (geen paginering) (6 augustus 1921)

a



Dat de onbekende schrijver „van Gereformeerde zijde”, die herhaaldelijk de liberale „Nieuwe Rotterdamsche Courant” aan leugenartikeltjes helpt, om de Gereformeerde Kerken te bestrijden, een wonderlijk geweten heeft, en met de eischen van fatsoen ’t niet nauw neemt, dat wisten we al lang.

Maar dat hij het sterven van iemand als Bavinck, dat hij den dooden mensch, niet ontziet, doch ook dien aangrijpt voor zijn Gereformeerden-bestrijding, dat wisten we nog niet. Hoewel — het ligt in de lijn. Wie zich verbergt achter een sluier, om den levenden tegenstander het antwoord te verhinderen, die heeft ’t nog gemakkelijker, als hij een doode voor zijn luguber werk gebruikt, een doode, die niet meer antwoorden kan.

Toen Bavinck’s lichaam nog boven aarde stond, schreef deze heer, dat Bavinck zich, „behalve als hij als adviseur der Generale Synode daartoe geroepen werd, nooit ingelaten heeft met de interne aangelegenheden der Geref. Kerken”. Toch had een inzage van het lijstje van de geschriften van den hoogleeraar hem anders kunnen leeren, gezwegen nog van andere dingen. Maar ’t doel is bereikt: Bavinck zoo ongeveer apathisch tegenover de Geref. Kerken.

Dan lezen we: „Er is in de laatste jaren van verschillende zijden op gewezen, dat de predikanten, die het laatste tiental jaren door de Vrije Universiteit vooral, aan de Geref. Kerken zijn afgeleverd, mannen zijn van een heel ander slag dan de ouderen en dat zij in hun uiterlijke openbaring veel overeenkomst vertoonen met de ethischen . . . . Al deze kenmerken teekenen hen als mannen, die voortgekomen zijn uit de school van Bavinck”.

Die woorden zijn voorzichtig gesteld, voorzichtiger en opzettelijker, dan men van een, die over een doode schrijft, verwachten zou. Maar ze kunnen daarom den schijn van verdachtmaking niet afleggen. De school van Bavinck — van den man, die tegen de ethischen geschreven heeft, die, naar ’t getuigenis bij zijn graf door een die ’t weten kon, nog onlangs getuigde, dat alleen de Gereformeerde geloofsbeschouwing rust gaf en harmonie! Maar — ’t doel is bereikt: Bavinck nu reeds zoo ongeveer anti-pathiek tegenover de Geref. Kerken.

Waarom heeft deze stokebrand die dingen niet gezegd, toen Bavinck leefde? Hij heeft meer levenden belogen en belasterd. Durfde bij dit niet? Waarom misbruikt hij Bavinck’s dood om de Gereformeerden wantrouwig te maken en tegen zichzelf te verdeelen?

Deze laster omtrent den doode wordt niet vergoed door den lof hem toegekend. Want wel wordt Bavinck geprezen als de man, die den Gereformeerden student leerde zien buiten eigen kring. En wij denken er niet aan, dien lof hem te ontnemen. Maar deze eigenaardigheid was niet speciaal Bavinck’s kenmerk. Ik houd vol, wat ik voor jaren reeds in „De Hervorming” schreef, dat de Gereformeerden de niet-Gereformeerden beter kennen, dan deze laatsten hen. Zij zijn de onwetenden. Zij weten niet, wat wij willen. En daarom prijzen ze Bavinck uit misverstand en dus lasteren ze Bavinck uit misverstand. Ze kennen noch hem, noch ons. En zoolang de „N.R.C.” voortgaat met die leugencampagne tegen ons, zullen ze ons nooit begrijpen. Ze kunnen niet, en ze willen ook niet, zoolang het dezen anoniemen schrijver niet alleen aan eerlijkheid, maar zelfs aan piëteit tegenover een nobelen doode ontbreekt.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. ‘Prof. Dr. H. Bavinck †’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 8 (1920v) 23 (6 augustus 1921).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000