Ds. Wisse

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

8e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (Mij. tot Expl. van Antirev. Bladen in de Alblasserwaard, de Vijfheerenlanden en Omgeving) 1920v
6 (geen paginering) (11 december 1920)

a



Een kerkboderedacteur behoeft tegenwoordig niet uren lang op zijn pen te knauwen om over een onderwerp te peinzen. Ze zijn er meer dan hem lief zijn.

Ds. Wisse heeft ook veel stof geleverd. Ik zou liefst zwijgen willen over de daad van den man, die, toen hij in mijn geboorteplaats stond, mij persoonlijk van groot nut is geweest en dien ik, bij zijn vertrek naar Bodegraven, niet kon laten gaan zonder de opzettelijke en dankbare verzekering hem mee te geven, dat hij voor veel filosofische en cultureele vraagstukken, voor quaesties van oude en nieuwe religie mijn aandacht gewonnen had. En de bitterheid blijve uit mijn woorden geweerd.

Maar zoo zacht als we hier den persoon bespreken, zoo scherp veroordeelen wij de daad. Ds. Wisse kan niet eischen, dat de gereformeerde pers zwijgt. Zijn daad is een sociale daad: ik zie ze b.v. al loopen in Vlaardingen naar de Christelijke Gereformeerde Kerk, zoodra de kerkeraden in gehoorzaamheid aan Gods Woord besluiten een eind te maken aan de zondige gedeeldheid tusschen A en B; ik zie ze al: Ds. Wisse heeft ’t immers ook gedaan: hij moest het immers doen?

Ds. Wisse heeft zijn heengaan uit de Gereformeerde Kerken verdedigd met een beroep op persoonlijke overtuigingen, in hem gewekt of liever plotseling gerijpt door zeer intieme geestelijke ervaringen. Dat is altijd minder aangenaam voor wie van hem verschilt; het gaat niet gemakkelijk teere weefsels van intiem zieleleven indiscreet uiteen te rafelen. Maar als dat gebeurt, dan is ds. Wisse daarvoor zelf verantwoordelijk: hij heeft den publieken preekstoel er voor gebruikt. En wat hij gezegd heeft, is m.i. niet in het minst een argument ter verontschuldiging. „Hoog bezoek in geheimnisvolle uren” was den spreker de goddelijke aanwijzing, die hem veroorloofde heen te gaan. Maar afgedacht nog van het feit, dat Ps. 17 : 3 niet naar de bedoeling van den tekst is gebruikt voor de bediening des Woords, hier blijft, zelfs op het subjectivistisch standpunt van Ds. Wisse zelf, plaats open voor de vraag, of God Zijn eigen woorden terugneemt bij Zijn hoog bezoek. Was het „ja ik van ganscher harte” dat Ds. Wisse herhaaldelijk heeft uitgesproken dan soms geen bewust gehoor geven aan de stem van „hoog bezoek”? Geeft God het recht om te breken met de belofte, den eed, dat men opkomende bezwaren kerkelijk en in wettigen weg aan de orde zal stellen? Heeft Ds. Wisse gedaan wat hij met zijn „ja ik van ganscher harte” als zijn roeping van Godswege heeft erkend: te zoeken het heil voor die kerk, waarin hij stond? Of doet hij als de man, die de gebreken ziet, maar er over zwijgt?

’t Is waar, zwijgen doet Ds. Wisse niet. Hij heeft op het bezadigde stuk van de Classis Utrecht verklaard, nu te zullen gaan spreken in lezingen en spreekbeurten, voor anderen dan de Gereformeerde kerken. Maar wat zou men zeggen van den man, die nooit u zelf zegt wat hij tegen u heeft, maar die, als ge daarop hem na zijn publieke breuk zijn zwijgen verwijt, verklaart nu tot anderen te zullen spreken, over u maar altijd zonder u?

En de man, die gedrukte briefkaarten noodig had, om voor aanvragen van spreekbeurten te bedanken, behoeft toch zeker niet te zeggen, dat in de Gereformeerde kerken niemand naar hem luisteren wilde?

Prof. Bolland heeft, met merkwaardige ostentatie van zijn vaardigheid in ’t nabootsen van orthodoxen spreektrant, beweerd, dat wij ons van den domme hielden. Dat is een hooggeleerde vergissing. Als daar sprake is van zoo iets — ik zeg het zonder bitterheid — dan was het bij Ds. Wisse, die tot op de kerkvisitatie voor enkele weken deed als gewoon, die in Driebergen vergrooting van het kerkgebouw voorstond nog zeer onlangs, en die meer dingen deed, die het vermoeden wettigen, dat hij in de Gereformeerde Kerken wel kon ademhalen.

Het lust ons niet mee te helpen aan een klein pers-schandaaltje. Maar wie, gelijk ik, een prediker ziet heengaan zonder vorm van proces, zonder ernstige vermaning zelfs tot de dolende Gereformeerde kerken, die herinnert zich met weemoed, hoe dezelfde man hem bij zijn eigen openbare geloofsbelijdenis het „welkom in den strijd” in een machtige preek over den lijdenden Christus voor Pontius Pilatus, den in onschuld zijn handen wasschende, heeft toegeroepen, en die vraagt zich af, of deze leermeester nu den strijd wel heeft gestreden voor zijn Koning.

In elk geval worde, uit oprechte liefde voor de Gereformeerde kerken, uitgesproken dat een zóó heengaan de wettigheid der aanklacht in twijfel stelt zelfs voor wie, hoe ongereformeerd of anti-gereformeerd hij voorts zijn moge, prijs stelt op trouw aan een gegeven belofte, in dit geval de onderteekeningsformule voor dienaren des Woords. Men weet het: de waarheid boven Plato en boven zijn discipelen.

En voor wie uit gereformeerd oogpunt deze zaak beziet, ligt in dit alles een ernstige, welkome les. Ds. Wisse heeft, precies als Ds Netelenbos, eigen persoonlijke ervaring, eigen subjectief beleven verheven tot norm en maatstaf van objectieve waarheid. En daarbij heeft hij Schrift en historie en belijdenis en doorgaande openbaring Gods op zij gezet. Dat is niet gereformeerd, ook niet officieel Christelijk-gereformeerd. Dat is, blijkens de keuze van Ps. 17 : 3 en de exegese daarvan, louter subjectivisme. En heb ik Ds. Wisse niet zelf in een lezing over „het subjecte en psychologische element in de prediking” hooren waarschuwen voor subjectivisme, in een lezing indertijd voor het Studentencorps „Fides Quaerit Intellectum”, waarvan ik nog vier folio-bladzijden aanteekeningen bewaar?

Wie op wetenschappelijke of meer gemoedelijk-bevindelijke wijze eigen ervaringen verheft tot objectieven waarheidsnorm, die moet afglijden van het gereformeerde standpunt. Het spijt me oprecht, dat ik, ter verdediging van de Gereformeerde kerken, die moet zeggen in betrekking tot iemand, die filosofisch èn dogmatisch zóó scherp weet te onderscheiden als Ds. Wisse, mijn altijd gerespecteerden filosofisch-dogmatischen cursus-leermeester; die zelf me eens op zijn studeerkamer vermaande de periferie te bezien van uit het centrum, niet omgekeerd.

Als Ds. Wisse dat eens gedaan had in deze dagen . . . .


K. S.




a. Opgenomen in OWK II,52-54.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000