Rustig aanschouwen

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

7e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (Mij. tot Expl. van Antirev. Bladen in de Alblasserwaard, de Vijfheerenlanden en Omgeving) 1919v
25 (geen paginering) (18 september 1920)

a



Ik zal stille zijn en zien in mijne woning, als de glinsterende hitte op den regen 1), als een wolk des dauws in de hitte des oogstes.

Jes. 18 : 4.


Er zijn niet veel menschen, die het spreken van den hemel hebben verstaan.

Er zijn nog minder menschen, die het zwijgen van den hemel, van den strakken, blauwen hemel, hebben verstaan.

*

O, de zwijgende lucht!

Jesaja kent den hemel. Hij hoort hem spreken. Maar hij hóórt hem ook zwijgen.

Hebt gij het zwijgen van de blauwe luchten wel eens vernomen met stille ontzetting? Zie, wanneer in fellen zomerdagbrand de velden te smachten liggen, dan komt de groote stilte over Gods wijde landen. En de mensch, die naar buiten gaat en, de hand onder ’t hoofd, zich geeft aan de zon, hij wordt één en al oor, naar mate het geluid versterft, hij wordt één en al oog, naar mate de veelheid der dingen zich aan zijn blik onttrekt. Hij hoort de stilte; en eerst deed die groote stilte acht hem geven op het gonzend gezoem van de luchtige mugjes; maar dat fijne geluid van klein-wriemelend beweeg van dansende insecten en van trillend naamloos leven, het mysteriëngerucht om hem heen, het predikte hem op zijn beurt weer dat ééne: de groote, rucht-looze stilte:

en de hooge luchten, de hemelluchten,
de tintellichtluchten, de blauw-en-wit-luchten trilluchten;
—   —   —   —   —   —   
hoor de luchtgolven breken
rondom zijn hoofd.
—   —   —   —   —   —   
hoog trillende in de bloeme-
luchten die rondom klingelen
in het allerhooghooge
het hoogheilige, luchtige, goudluchtere licht? 2) b

En wat hij ziet? Hij ziet al meer, hoe minder hij ziet. Hij ziet de trillende lucht, die voor zijn wimperend oog wonderfiguren grillig vormt; en ’t zijn zwijgende dansen in stille luchten. Hij ziet den hemel wijd-open boven hem liggen, en ’t is het zwijgende diep van stille, laaiende hitte. En als hij de zon ziet, de brandend-felle, dan droomt hij langs haar heen, en boven haar uit; hij ziet ze gloeien in eeuwige stilte en achter, boven, buiten haar vermoedt hij de maatlooze verten van lichtenden ether; dat is de zwijgende spraak van geluidlooze Ruimte. ’t Is hem de dag van ontzaglijk zwijgen. En wat de menschen doen hooren, ’t is voor die zwijgende ethersferen, voor die stille Ruimtegebieden nog minder dan voor hèm het muggengezoem en luchtengetril. Eigenlijk is er voor dien mensch maar één ding: het hooge zwijgen; de strakke stilte. O, de gloeiende, stralende, „laaiende hitte, boven zonnegloed!”

O, de zwijgende lucht!

Hebt gij ze gezien, de wolken, het ragwerk van wolken, den melkweg van dampen in gloeiende dagen, als wanneer de oogst moeizaam wordt binnengehaald? Neen, niet de drijvende, niet de varende wolken, met haar tooverend weefgespin en vormengespeel, maar die andere, die hoogere, die allerbovenste, fijnste, schier onbeweeglijke kroezige wolkjes, die daar blijven hangen aan zwijgenden hemel, uren lang? Die hooggevangen zijn in beklemmende stilte? Niet de wolken van regen, maar de ijle krulweefsels van blinkenden dauw?

Hebt gij ze wel gezien, hebt gij ze wel gehoord?


Ach, dan hebben ze u ook verteld wat ze Jesaja hebben doen hooren; dit is het, dat nu ook zóó vreeselijk-stil kan zijn onze zwijgende God.

O, de zwijgende lucht!

O, de zwijgende God!

Daar in de stad der menschen mogen zorg zijn en gebrek, schuld en boete, liefde en haat, de zwijgende, laaiende hemel is bij dit al strak-onbewogen en weeft het kleed der stilte, der klaaglooze, lachlooze stilte. En de tobbers op het veld van oogst mogen zich bemoeien met zwoegenden arbeid, de wolkjes drijven, of neen, rusten hoog boven hun sterfelijk hoofd. En — meer dan die wolken, meer dan die stille luchten, is hier c. Ja, is Hij hier wel? Is God er wel, Jesaja? Want in de volkerenwereld botst het; het gist er en het schuurt; ’t is oorlog en oorlogsgerucht. Assur dreigt, het dreigt naar alle zijden. Wat zult gij nu zeggen, o Jesaja, aan de zwoegers van Ethiopië, hoe zult gij ze troosten, in hun angst voor Assyrië’s horden? Is uw God, Jesaja, geen zwijgende God? Trekt Hij Zich van Ethiopië’s zorg en gebrek, van zijn schuld en boete, zijn liefde en haat, wel iets meer aan dan de zwijgende ethersferen in dit geluidlooze Heel-al? Is er in uw God, o Jesaja, wel iets meer beweging te krijgen dan in die hooge kroeswolkjes in laaihitte van hondsdagen?

Och, laat Jesaja maar zwijgen van zijn troosteloozen God. De Eeuwige Zelf is hem al voor; — o, dat Hij zich daarop beroemt, wee nu onzer! — de Eeuwige Zelf zegt het immers: rustig, rustig aanschouw Ik, stil ben Ik en Ik zie toe op al uw moeite van mijn hooge woning uit; Ik doe gelijk die roerlooze luchten. Ik, de Eeuwige, woon in de ongenaakbare steilte van onlaakbare stilte.

Er zijn niet veel menschen, die het spreken van God hebben verstaan.

Er zijn nog minder menschen, die het zwijgen van God, van den strakken, roerloozen God hebben verstaan.

Maar o àls wij het hebben geproefd . . . .

Dan worden we zoo bang. Want we begrijpen dan Jesaja maar al te goed. Ook bij ons de moeizame arbeid, de dreigende dood, oorlog, moord, gloeiende haat en pralende zonde. En daarbij een zwijgende God! En daarbij die eeuwige rust van den Geweldige, Die niet eens omziet naar de voetbank Zijner voeten! En dan dat al maar door toelaten van gruwel en van zonde! De lijdzame God!

Zomerbenauwing over de harten!

*

Maar wat zijt ge onrustig in mij, o mijn ziel?

Meer dan de wolken, meer dan de luchten is hier. Want die wolken zijn stil en roeren zich niet, want ze kunnen ook niet; ze spreken niet en daarom zwijgen ze toch eigenlijk ook niet. Hun stil zijn is moeten. Maar mijn God, Hij moge dan stil zijn, Hij ziet dan tòch, Hij aanschouwt dan tòch. Hij zwijgt wel, en dan laat Hij Assur maar begaan, en dan láát Hij ons maar schrik van rondom. Maar Hij kàn zwijgen, omdat Hij te spreken weet. Zijn stil-zijn is willen. Zijn zwijgen is geen profetie van andermaal zwijgen, als van de wolken, en van de zomerluchten; Zijn zwijgen bereidt Zijn spreken. Want al kruit niet het zwerk, al ligt het zoo stil als het doode leven, mijn God zit niet immer stil. En daarom: uit zomerdagbrand wekt hij den storm en scheurt straks het onweer; alle trillende luchten wachten op wat immer komen moet — den donder en den slag, het vuur en het licht, den bliksem en de beweging, het rumoer en de daad.

Zoo weet mijn God te zwijgen, totdat de vruchten rijp zijn, Assurs vruchten rijp gestoofd voor den oogst van den zwijgzamen Held. Zoo weet Hij nog te zwijgen, en de kranke wereld rijp te branden met zomerdag-zonnegloed.

Maar o, die oogst, o die oogst, als de druiven der aarde zijn rijp geworden? Ethiopië, wees stil: Jesaja’s zwijgende God, de rustige, hooge God van louter permissie, Hij voltooit zijn activiteit. Straks snijdt Zijn mes de zwellende vruchten van Assur af; straks ook, o wereld, treedt Hij de rijpe vruchten van den wereldoogst, en in Ethiopië bereidt men Hem dan geschenken en in Zijn tempel zegt Hem een iegelijk eere!

Leer dan van den zomer en word wijs. Want Gods zwijgen is Zijn grootste daad; Zijn zomer-zwijgen doet rijpen de vruchten.

En wee, wee, als uw vruchten, gerijpt zijnde, rijp zijn in boosheid! Als dan de roofvogel overzomert, (vs. 6) dan zal in die verwerping van uw gerijpte leven weer het zomer-zwijgen zijn van God. Eeuwig lijden en eeuwige strakke stilte van lucht en van wolk.

Zomerbrand en zomerbenauwing.

Leer van den zomer en zie naar de lucht en word wijs tot zaligheid.


K. S.




1. Onjuiste vertaling. Bedoeld is niet: „in den regen”, maar: „boven zonnegloed”.

2. Naar Herman Gorter.




a. Opnieuw gepubliceerd als ‘Rustig toezien’, De Reformatie 2 (1921v) 49,343v (8 september 1922), en als ‘Rustig toezien’, Licht in den rook, Delft (W.D. Meinema) 19231, 57-64.

b. Vgl. Herman Gorter (1864-1927), Verzen, Amsterdam (Versluys) 1890, het gedicht ‘De lente komt van ver, ik hoor hem komen’.

c. Vgl. Matteüs 12:42.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000