Ook een gevaar

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

7e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (Mij. tot Expl. van Antirev. Bladen in de Alblasserwaard, de Vijfheerenlanden en Omgeving) 1919v
nummer 14 (geen paginering) (17 april 1920)

a



Men heeft het in onzen tijd druk over de „critiek der jongeren”. En terecht.

Maar daar zijn in onze kerken nog andere jongeren, die gevaar loopen critiek-loos te worden, die dreigen voor onze kerken verloren te gaan. Die jongeren zijn de slachtoffers van de „critiek der ouderen”, die ouderen n.l., die openlijk of heimelijk, bewust of onbewust, met mond of met hart, zich verzetten met hun lang niet malsche critiek, tegen al wat werkelijk gereformeerd is.

Ik behoef hier waarlijk niet de kerkelijke kaart van Nederland op te slaan, om u te toonen, over wie ik het heb.

Gaat men bij ons vergeten, dat daar heele streken in ons vaderland zijn, waar veel gereformeerde kerken zijn, die wel zoo heeten, doch die van het gereformeerde leven en de gereformeerde leer weinig weten of — nog erger — weinig willen weten? Ontgaat het onze aandacht, dat daar heele gemeenten dreigen verloren te gaan, ik zeg niet voor de Gereformeerde kerken, maar voor alle kerkelijk leven, omdat de jongelieden er worden afgeschrikt en afgestompt, dood-gelezen, worden geleid in een richting, die ze van de kerk afvoert?

Weet men het niet, dat er Gereformeerde kerken zijn, die niet eens meer op het standpunt staan van voormalig Werkendam B en van Oosterland, doch die zelfs reeds dat stadium voorbij zijn en zóó versuft, zóó ingezonken zijn, dat ze maar bij de Gereformeerde kerken blijven hangen, omdat ’t nu eenmaal zoo, is, doch die met ’t zelfde gemak in een ander kerkverband, en des noods zonder eenig kerkverband zouden willen leven? Kerken, die, mede door de „leiding” van den z.g. kerke-raad, nooit het beeld van het waarlijk-gereformeerde leven vertoonen, doch hoogstens een caricatuurbeeld ervan?

Daar zijn kerken, welker leidende persoonlijkheden met wantrouwige oogen gadeslaan al wat gereformeerd is. Kerken, waarin de preekenbundel Menigerlei Genade nooit kan doordringen, doch waarin men preeken leest in de taal van de 17e eeuw, met a, b, c, d, e en met aa, bb, cc, dd, ee, enzoovoort. Kerken, wier kerkeraden geen voet meer verzetten om een predikant te krijgen, omdat er toch maar heel weinig bekeerde dominees zijn, omdat preeklezen toch ook wel aardig staat en omdat ’t geld toch ook wat is. Kerken, welker jongelingen en jonge meisjes, als ze nadenken wel „beu” moeten worden van dat week-in week-uit teemend hooren voordragen van preeken, die ze onmogelijk kunnen volgen, omdat de woordenkeus niet van onzen tijd is en de toepassing elke week steêvast dezelfde is; of die, als ze niet nadenken, nooit tot eenige belangstelling geprikkeld worden, omdat ze van het heerlijk-gereformeerde leven nog nooit iets verstaan hebben, mede tengevolge van de richting hunner opvoeding, van de gesprekken die ze thuis aanhooren, van het „zure” christendom, dat hun wordt voorgepredikt door een kerkeraad, bij wien alleen die enkele predikanten genade kunnen vinden, welke, soms met opzet, de huik naar den wind hangen en waar men overigens met grauwe wantrouwigheid gadeslaat de predikers, die durven preeken, ook daar, wat gereformeerd is?

Bij de jongeren, die de nieuwerwetsche herauten volgen, zijn soms destructieve neigingen te bespeuren. Maar de jongelieden, die door deze minder dan ouderwetsche (waren ze maar echt ouderwetsch!) „leiders” (?) worden geleid, zijn op zijn best later in de kerkelijke wereld menschen met obstructieve neigingen. Meer dan één classis kent die obstructie. Bij de tegenwoordig zoo druk besproken jongeren is oproer. Maar bij de hier bedoelde categorie is het stil; doch ’t is dan de stilte van den dood.

De jongeren, die critiseeren, hebben tenminste nog belangstelling. Maar de anderen, de critiek-loozen, interesseeren zich voor niets meer. De gevreesde jongeren met hun drukdoenerige critiek roepen: staken! Maar de anderen passen straks, grooter geworden, lijdelijk verzet toe. En dat is erger, volgens Bijltje in de Standaard van j.l. Zaterdag. Van de Jong-Gereformeerden komen velen wel weer terecht. Maar van de jonge oud-gereformeerden komen velen nooit meer terecht. Hun geestelijke horizont reikt straks niet verder dan de een of andere plattelandsboerenkermis.

Sprekende critiek is niet half zoo gevaarlijk als zwijgende critiek.

De Gereformeerde kerken mogen toezien, dat ze niet met den stok van valsch conservatisme uit haar woning slaan velen, die met een eerlijke vraag begonnen zijn, terwijl ze nooit eens wat doen aan de kerkeraden, van wie heel de wereld weet, dat ze ziekelijk zijn en lijdelijk, en die men maar kalmpjes jaar in jaar uit rangschikt onder de Gereformeerde kerken, terwijl de dominees er nog benauwder voor zijn, dan voor al de critiseerende jongeren tegelijk.

Gaat het u niet aan, gij Gereformeerde kerken, dat daar velen verloren gaan, omdat ze nog nooit hebben begrepen, noch wat gereformeerd, noch wat ethisch, noch wat ethisch-gereformeerd, noch wat gereformeerd-ethisch is? Velen, die eenvoudig niets weten? Gaat het u niet aan, dat weliswaar sommige predikanten ’t te kwaad hebben met de roepende jongeren (die dus nog te bearbeiden zijn), doch dat er heele streken zijn, die door alle predikanten gemeden worden, waar nooit één gereformeerde predikant meer wil komen, omdat het martelaarschap van den predikant daar een algemeen erkend en eenparig ontloopen gevaar is?

Gij, die de preeken van „Menigerlei Genade” beschermt tegen de mystiek-aesthetisch-religieuse critiek zelfs uit Nederlandsch-Indië, wilt gij uw eigen gereformeerde leer ook eens niet verdedigen tegen de wrang-zure mysticistische critiek uit sommige Nederlandsche binnenlanden?


K. S.




a. Opgenomen in OWK II,39-41.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000