Jong-Gereformeerden

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

7e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (J. Sizoo) 1919v
nummer 11 (geen paginering) (28 februari 1920)

a



Men kent de aanhangige kwestie der „Jong-Gereformeerden”. Ze heeft den laatsten tijd veel pennen in beweging gebracht. Ook ons blad heeft er niet over gezwegen.

We denken er niet aan, deze beweging te onderschatten, en met een schouderophaling ze achterna te geven, dat ’t maar een wolkje is, en dat ’t wel weer zal overgaan . . . Wie dat doet, miskent een gevaar, dat werkelijk niet denkbeeldig is.

Evenmin mogen we evenwel de beweging overschatten.

Zal toch de positie bepaald worden, die de kerken hebben in te nemen tegenover de „jongeren”, zal aan hun rechtmatige eischen gehoor worden gegeven en over hun onrechtvaardige verlangens op goeden grond de staf worden gebroken, dan is vóór alles noodig, de zaak tot haar juiste verhoudingen te herleiden.

Reeds werd in ons blad in een ingezonden stuk iets in die richting gedaan (no. 8) b; ook in het voorgaande nummer c trachtten wij in die richting werkzaam te zijn. Thans kunnen we, met hetzelfde doel voor oogen, niet nalaten, onze lezers voor te leggen het volgende artikeltje, dat 2 verstandige briefschrijvers richtten aan ’t adres van Ds. J.C. Rullmann, die in de Utr. Kerkbode over de beweging en de vergadering te Utrecht (op den 2en Kerstdag j.l.) van de Jong-Gereformeerden had gesproken.

’t Artikel (de brief) luidt aldus:

Utrecht, 13 Jan. ’20.


Beste Dominé Rullmann.

Fijn, die brief van U over de Jong-Gereformeerden; wij hadden zoo bij ons zelf gedacht: er zijn wellicht enkelen, die de beweging in goede banen zullen trachten te leiden, en zijn dan ook naar der Jong-Gereformeerden samenkomst gegaan. Tegen elf uur kwamen wij aan. ’t Gebouw leeg; akelig hol weerkaatsten de gangmuren onze voetstappen op den steenen vloer. Concierge wist van niets; was wel opgebeld voor een zaaltje; voor welk doel? onbekend; wie hem dan had opgebeld? Mijnheer . . . uit de . . .straat; wij: schrijf dan maar op: „Jong Gereformeerden”. Concierge schrijft met klein stukje krijt witte letters op het zwarte bord. ’t Stond er: „Jong-Gereformeerden”. De letters maakten indruk op ons. Mooi woord, bekoorlijk ideaal: Jong en Gereformeerd. Maar ook: wat een verantwoordelijkheid! Ja, ’t zou toch wel wat kunnen worden. En hadden wij niet gelezen in de N.R.Ct. en in „Bergopwaarts” van die vele jongeren, die wel wilden, maar niet konden, gebonden door traditie, opvoeding, omgeving; van die vele predikanten die in één schuitje voeren met Ds. Netelenbos, ’t Ethisch-Geref. schuitje, maar die hun riemen niet konden uitslaan, gebonden alweer door traditie, opvoeding, omgeving? En die allen zouden komen, om samen te beraadslagen, om samen te zoeken naar wegen tot reformatie der Kerk, uit liefde tot die Kerk, meelevend haar leven, meestrijdend haar strijd, kennend haar historie, zoo rijk aan zegen van God, zoo rijk aan krachtige geloofsdaden. Ja, ’t kon mooi worden. Als ze nu maar kwamen, die allen, die wel wilden, maar niet konden, want de tijd verstreek, en er was toch zoo veel, zoo heel veel te bespreken. Ze zouden toch komen uit Noord en Zuid, uit stad en land . . . maar ’t viel tegen!

Half twaalf begonnen wij; zonder gebed. Eigenaardig: niet vragen om de leiding van Gods Geest, wanneer men op ’t punt staat een geheel Kerk te gaan reformeeren; dat ging in den Afscheiding- en Doleantietijd anders. Maar wij begonnen en waren gezamenlijk vijf en dertig: vijf leden en oudleden van „Soli” 1) met twee dames (bleken geen van allen „Jong-Gereformeerd” in den zin der vergadering); nog zeven uit Utrecht 2); drie bestuursleden, Dr. Buizer, „Johannes” 3), Dr. Keuchenius, Jac. Rustige 4), Wijnbeek, ’n viertal onder censuur staande leden onzer Kerk, enkele ons onbekenden. Ziedaar alles. Een der aanwezigen merkte op, geschrokken door de geringe opkomst, dat de kracht der „Jong-Gereformeerden” niet in de kwantiteit school. Helaas school ’t ook niet in de kwaliteit. Enkelen waren er, die eenigszins positief spraken, o.a. Br. Elffers, maar ’t meerendeel was negatief: klachten over alles wat Gereformeerd is en heet. De Kerk was een gebroken vaas, niet meer te lijmen, niet een belijdende, slechts een belijdenis-kerk; Christus werd niet gepredikt, maar een Geref. Christus A, B en C (een even platvloersche als doortrapte zinspeling); Kuyper had de Kerk tusschen Christus en ons in geschoven, had de Roomsche idee van Kerk als Moeder ingevoerd (in Calvijn’s „Institutie” laten wij toch ook al van de Kerk als Moeder der geloovigen?); uitverkiezing werd geloochend (overigens was de spreker, zooals hij zelf zeide, goed gereformeerd). Afscheiding en Doleantie waren geheel verkeerd; Christus zegt: waarom lijdt gij niet liever schade (zou de spreker Uw triologie gelezen hebben, Dominé, en Uw biografie van Rutgers?), predikanten waren vna alles de schuld, hadden geen psychologisch inzicht, wilden geen samenwerking, hoewel Calvijn een „Unionsman” was (?). En zoo daalden de slagen neer; en dat de Kerk gestriemd wordt vinden wij op zichzelf niet verkeerd; maar wel vragen wij: wie doen het, waarom en hoe?

Wie het deden? Menschen, die blijk gaven niet te kenen de Geref. belijdenis in haar warmte en diepte, die niets voelden voor opbouw der Kerk op haar belijdenis, die een organisatie wilden van Jong-Geref., Luth., Hervormden, die niets verstaan van Doleatitie en Afscheiding, die met zekeren ophef verklaarden onder censuur te staan, die niet doorvoelden de waarde van het avondmaal.

Waarom? Omdat zij uit de Kerk niet wilden. Immers: waar dan heen? Ook al onderteekenden zij de belijdenis niet, zelf de Kerk verlaten . . . . nooit.

Hoe? Niet uit liefde tot de Kerk, haar liefhebbend als het lichaam van Christus, maar haar beschouwend als een gewone vereeniging. En zij die positief spraken, noemden vraagstukken, waar allen tegenwoordig mee bezig zijn.

Allen spraken over Christus Jezus. Maar Christus was: „alles,” „het,” zelfs: „idee.” Wat en wie is Christus? Er werd niet over gesproken; hoe kom ik tot Christus? Zij, die het vroegen, kregen geen antwoord.

En wij dachten weer aan de witte letters op het zwarte bord; en wij vroegen wat „Gereformeerd” beteekende. Geen antwoord. Een der aanwezigen zei alleen dit: wij zijn nu eenmaal in Geref. omgeving; dus „Jong-Gereformeerd”. Weg de indruk van de witte letters op het zwarte bord. Dominé, wij hebben onze Kerk lief gekregen, toen zij daar bespot werd door eigen kinderen, liefdeloos.

Jong-Gereformeerden, weet toch wat ge doet. Blijft bij ons, maar hebt dan Uw Kerk lief, haalt geen streep door haar historie van bloed en tranen, van bidden en strijden, door haar historie van eeuwen. Jong-Gereformeerden, gij bekrast Gods werk. Maar wilt gij niet opbouwen, hoe ’t ons spijt en smart, verlaat ons dan . . . . „consequentie gevraagd”. 5)

Wij zijn de Jong-Gereformeerden gaan aanspreken. Maar nu weer tot U. Neen, verwacht U maar niets van de „Jong-Gereformeerden”. Principiëele bestrijding van hen is noodig; ze zijn gevaarlijk, de enkelen. Want: ’t zijn er maar enkelen. Velen spreken wel precies zoo, maar bij de meesten is het onverschilligheid, die zich uit in liefdelooze critiek, zonder kennis van de historie en beginselen.

Wij konden slechts een enkelen indruk geven. Tot besluit: onze taak is positief te werken op onze Jongel. en Meisjes-vereenigingen, om te leeren kennen onze historie en onze beginselen, om te leeren liefhebben, onze Kerk, de Kerk van onzen Heiland. Liefde tot Christus en daarom: opbouw der Kerk. Dat willen onze vereenigingen. Wek Uw catechisanten nog maar eens op om lid te worden en de gemeente om te bidden en te werken ook voor ons jonge Gereformeerden.

Onze hartelijke groeten, ook aan Mevrouw.

Uw     

E.G. en J.B.

Tot zoover de briefschrijvers.

Voor dit artikel, dat we vonden in „Onze Arbeid”; maandblaadje van het Centraal Verband etc. te Utrecht (Febr. 1920), zijn we dankbaar. Het laat ons zien, ondanks „le profond silence” van ’t begin, wat er zoo ongeveer is gebeurd daar in Utrecht. Ook begrijpen we nu beter, waarom de heeren, zoo geheimzinnig deden en niets wilden publiceeren van hun samenkomst.

Nog eens, niemand hale na het lezen van dit schrijven zijn schouders op over het gebeurde. Want onder de aanwezigen zijn ook menschen geweest, die in onze kerkelijke samenleving een belangrijke en invloedrijke plaats zullen innemen, naar verwacht mag worden, en ook waren er meer dan ultra-radicalen; daar waren er ook, die ’t van harte meenden met de Gereformeerde Kerken, en die recht hebben op de belangstelling, het recht van iederen eerlijken vrager.

Onder dat voorbehoud evenwel verklaren we blij te zijn over de hol-klinkende gangen van het leege gebouw van ’t Jongeren-Convent. Als nog eenmaal hun victorie begint, dan zal toch van Utrecht niet hun victorie zijn. Dat weten we alvast.

En laten we als resultaat vasthouden, dat we blijkbaar nog kunnen voorkomen. Voorkomen, ook in de Geref. Kerken, ook door de Synode 1920, is beter dan genezen.


K. S.


P.S. In het artikel is sprake van de „trilogie” van Ds. Rullmann; bedoeld zijn diens 3 werken: De Afscheiding, De Strijd voor Kerkherstel en: De Doleantie. Prachtwerken! Hebben onze lezers ze ook reeds in hun bezit?


K. S.




1. Blijkbaar een J.V. uit Utrecht. (K.S.)

2. Aldus uit Utrecht 14. Wanneer de mij officieus verstrekte opgave van 35 aanwezigen juist is, (ik heb geen reden daaraan te twijfelen), dan waren er dus van buiten Utrecht slechts 35 – 14 = 21 menschen opgekomen. Wel wat weinig voor een reformeerend convent. (K.S.)

3. Bedoeld is de Heer Kloosterman uit Scheveningen, schrijver van „Het Kruis in top.” (K.S.)

4. De discipel van Dr. A.H. [de] Hartog. (K.S.)

5. Onder dezen titel verscheen een brochure van den Heer A. Dorst, die we eerlang hopen te bespreken. (K.S.)




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. ‘Naschrift (bij ingezonden)’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 7 (1919v) 8 (17 januari 1920).

c. Vgl. ‘Wie zijn de ontevredenen??’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 7 (1919v) 10 (14 februari 1920).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000