Rhetorica en eerbied

Gereformeerde Kerkbode. Officiëel Orgaan van de Gereformeerde Kerken der Classis Gorinchem

7e jaargang, onder redactie van S.O. Los, M.A. van Pernis en K. Schilder
Gorinchem (J. Sizoo) 1919v
nummer 3 (geen paginering) (8 november 1919)

a



Dat Dr Is. van Dijk een fijne geest is, een man van zeldzame distinctie en van prachtige zeggingskunst, dat weet ieder, die zijn werken gelezen heeft. Mij trof het dezer dagen voor de zooveelste maal, toen ik las in zijn Vota Academica (A. Academische Vorming, gezamenlijke geschriften, Groningen II, 96) b. Hij heeft het daar over een passage uit de Confessiones (Belijdenissen) van den Kerkvader Augustinus c, waarin deze schrijft over helt geheugen.

„Augustinus — zegt Dr van Dijk dan — Augustinus wil ons inleiden in wat hij noemt de wijde velden en paleizen, in de duistere holen en grotten, in het groot en onmetelijk heiligdom van het geheugen. Dit is rhetorica, zal men zeggen; mijn antwoord is: het is ditmaal eerbied.”

Deze laatste woorden troffen me door hun nuchtere en klare zegging van wat ieder die niet al te grof is wel eens als een heimelijke vijandigheid gevoeld heeft: dat er wel dikwerf een tegenstelling bestaat tusschen rhetorica en eerbied; dat de rhetorica wel eens den eerbied, de waarachtige eerbied met zijn overweldiging vaak de rhetorica, die zelf overweldigen wil, in den weg staat.

Dat voelt de man, die zelf van de rhetorica leven moet en die toch niet buiten den eerbied kan, wil hij geen zelfmoord plegen naar den geest: ik bedoel den christelijken prediker.

En dat voelt, bewust of onbewust, ook het kind der eeuw, als het zit onder den preekstoel, waar de stem der rhetorica niet kan, de taal van den eerbied niet mag gemist worden.

Voelt hij onbewust de rhetorica den eerbied onderdrukken, dan verveelt hij zich als hij niet, of hij verschrompelt van binnen, als hij wèl den eerbied kent en zoekt.

En wordt de strijd tusschen rhetorica en eerbied in den prediker hem bewust, dan maakt hem dat opstandig, indien, hij wèl, of met zichzelf tevreden indien hij niet den eerbied kent, den waarachtigen eerbied, die het geheim kent der onderwerping aan God.

Rhetorica en eerbied . . . .

Ge weet, wat rhetorica is. Het is de kunst van den rhetor, van den redenaar. Het is het in toepassing brengen van de macht van het woord, niet door den stillen ongeweten eenvoud, die kenmerk is van ongekunstelde waarachtigheid, maar opzettelijk, met gewilde poging tot overmeestering van den hoorder.

Het is de strategie van wie het zwaard des woords hanteert; de redenaar wil degenen die hem hooren gevangen nemen. En daarom oefent hij zich in de kunst, om, het terrein verkennende en zijn publiek bespionneerende, te overleggen waar de open plaatsen in het pantser hunner ziel, wat de Achilles-hiel in hun geestelijk organisme is.

Zoo wil hij ze onder zich brengen, aan zijn lippen kluisteren, ze nemen, dat hij ze kan doen wat hij wil. Hij zoekt woorden.

Ge weet wat eerbied is. Dr Kuyper heeft in zijn drukste stomme-e-periode van eerebiedinge gesproken. Schrap de twee overtollige en rhetorische stomme e’s; en ge weet, wat ge weten moet. Eerbied is het aanbieden van eer; het betoon van eer; het is de vertolking van den zang der aanbidding, die zingt in het binnenste des Eeuwigen glorie, wonderbaar.

Rhetorica en eerbied; die twisten altijd.

Rhetorica wil overwinnen; eerbied wil overwonnen zijn. Gene geeft, deze ontvangt. De eerste is kunst, de tweede is natuur. De eene zoekt naar woorden, hoe meer hoe beter; de andere weert af de woorden, en zoekt naar zwijgen, naar stilte. Rhetorica roept op tot gebed; eerbied bidt. Rhetorica gaat in de donkere diepten der mysteriën, ontsteekt er het licht en gaat heen; eerbied verwijlt er en dooft het licht. Rhetorica maakt het heilige gemeen bezit; en dat is goed; eerbied maakt het gemeen-goed weer heilig, dat is beter. Rhetorica is expressie; eerbied is impressie.

Ik hoop voor U, dat gij U maar dikwijls ergeren moogt. Er is zoo veel rhetorica, die den eerbied gruwelijk hindert. Daar zijn menschen, die van ’t heiligste, ’t eerbiedigste altijd rhetorisch oreeren kunnen. Vooral de predikant loopt gevaar den eerbied te offeren aan de rhetoriek. In de preek en in ’t huisbezoek. En onze kerkelijke stijl . . . . klinkklare profanie soms. Heilbede en broedergroete. Uw broeder, uw zuster in Christus Jezus. D.V. voor en D.V. na. Gods naam wordt ontzaglijk vaak ijdellijk gebruikt in de kerkelijke stukken. En ook de stomme e.

En zoo de leiders, zoo het volk. ’t Is bij de eenvoudigsten niet beter. Ook al niet bij de klagers over „Sions breuke”. Tref ze aan, waar en wanneer ge wilt; ze zullen onmiddellijk, onder een kopje thee, u al de ervaringen van het intiemste gemoedsleven opdisschen en uitstallen, met al de bekende termen der gemoedelijk-rhetorische fraseologie. Ze klagen, dat veel dominees en andere christenen van de heiligheden Gods een theorie maken. En wie durft ze altijd ongelijk geven? Maar wie kan ook anderzijds loochenen, dat heel het samenstel van gemoedsleven en bevinding ook bij hen weer wordt een formuleering van geijkte dogma’s over des christens heilsweg? Hoeveel gemoedelijke menschen zijn er, die hun gemoedelijkheid zonder eenige gemoedelijkheid laten aan ’t woord komen? Voor wie al het subjectieve een objectieve theorie wordt? Bij wie de eerbied óók alweer opgaat in rhetoriek?

Ik wilde, dat de eerbiedige menschen wat meer rhetorisch, de rhetorische menschen wat meer eerbiedig waren. Eerbied zonder rhetorica beweegt niet, en rhetorica zonder eerbied doet het evenmin. Maar wie het heiligste eerbiedig zeggen kan in rhetorischen eerbied en eerbiedige rhetoriek, die ontroert en beweegt, ontroerd en bewogen. Hij spreekt in de woorden Gods (rhetoriek) over het Woord Gods (eerbied) dat in den beginne was.


K. S.




a. Eerder gepubliceerd als ‘Rhetorica en eerbied’, Gereformeerde Kerkbode van Vlaardingen Nr. 143 (23 augustus 1919); opgenomen in OWK II,29-30.

b. Vgl. Isaak van Dijk (1847-1922), Vota Academica. Overwegingen en wenschen op het gebied van het hooger onderwijs Groningen (Noordhoff) 1904 (alleen deel A. Academische vorming is verschenen), opgenomen in: Gezamenlijke geschriften II,3-211.

c. Vgl. Aurelius Augustinus (354-430), Confessiones X.viii.12.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000