Gemeenteraadsverkiezing

Gereformeerde Kerkbode van Delft

11e jaargang
1923v
12 (geen paginering) (19 mei 1923)

a



Onze menschen worden weer opgeroepen tot de verkiezing van den Gemeenteraad. En al is ons blad niet voor de politiek, het is er toch wel om te zeggen, dat men zijn beginsel beleven moet ook in de politiek en dat waarachtige vroomheid niet stil kan zitten, ook niet, als het onze roeping is onze stem uit te brengen voor een bestuurslichaam, dat zooveel in handen heeft als een gemeenteraad.

Het spreekt vanzelf, dat we geen politiek overzicht hier kunnen bieden, noch ook strijdmateriaal in handen kunnen geven, daar is ons blad niet voor.

Bovendien geloof ik dat het gevaar voor afwijking naar de linksche groepen ons niet wacht, wat onze menschen betreft.

Eerder zou nog voor een heel enkele misschien moeten te vreezen zijn dat men in thuis zitten zijn heil zal zoeken, of in een vluchten naar de Geref. Staatspartij die door den heer Kersten opgericht is.

Over die thuisblijvers — ook de vrouwen — is al vaak geschreven. Het is niet minder dan zijn plicht verzaken als men niet meedoet. Want elke stem heeft gevolgen, maar elke niet uitgebrachte stem eveneens; ze helpt den tegenstander. Hoe het ook zij, dien dag doet ge altijd wat, ten goede of ten kwade.

En wat de Geref. Staatspartij aangaat, och laat ieder, die nog met waarachtigen ernst vervuld is, zich daarvoor wachten. Die partij leeft tenslotte louter van het negatieve.

Ten eerste kan ze niet buiten de andere partijen: want van kritiek op de andere leeft zij; en dat is altijd wel heel gemakkelijk — men is toch in de minderheid — maar ook is het zeer gevaarlijk, want zoo komt men achter de anderen aan, bouwt zelf niets op uit eigen beginsel en loopt men gevaar een broedplaats te worden voor farizeisme.

Farizeisme niet in den platten zin van het woord, waarbij een farizeër huichelaar wordt zonder meer. Doch farizeisme in de eigenlijke historische beteekenis: d.w.z. men krijgt een groep menschen, die op allerlei kleinigheden den nadruk legt en tenslotte op de groote beginselen, op het groote gebod geen acht meer geeft.

De Geref. Staatspartij verloopt al in die richting. De mug uitzijgen en den kemel doorzwelgen b. Alles en nog wat bedisselen, maar b.v. in de politiek, op de candidatenlijst, in de verkiezingsredevoeringen een christelijk en een openbaar onderwijzer gelijk stellen. Als iemand op alles en nog wat wat te zeggen heeft en intusschen een openbaar onderwijzer op ons afstuurt om ons te zeggen, hoe ’t nu eigenlijk moet, dan krijgt een goed anti-revolutionair, een goed gereformeerde, een gevoel alsof zijn heiligste overtuiging wordt verloochend en dan de man die het doet als moralist durft optreden.

En dat is maar een enkel voorbeeld. Als in het hoofdbestuur dezer partij b.v. zitten: christelijk-gereformeerden, oud-gereformeerden en hervormd-gereformeerden, dan zeggen we: over de kwestie van het 4e gebod, die in het catechismus het allereerst genoemd wordt, (kerken onderhouden) verschillen de heeren onderling zoozeer, dat ze van de kleine kwestie (die de catechismus niet eens aanraakt en waarover erkende christenen en oude schrijvers anders dachten dan zij) geen beginsel mogen maken voor de nieuwe partij (b.v. de kwestie wat op zondag al dan niet door de overheid mag worden toegelaten).

Menschen die over de groote heilige vraagstukken waarvoor onze vaderen hebben gestreden (b.v. de school waarop uw kind gaat en de kerkvorm en de kerkstrijd) het met elkaar niet eens zijn, moeten niet zeggen, dat zij nu eens optreden vóór het oude christendom der vaderen tegen de nieuwerwetsche christenen!

Oude vaderen? Oude schrijvers?

Maar in de Geref. Staatspartij mag men niet eens debatteeren over christelijk en openbaar onderwijs want de heeren doen de een aan dit, de ander aan dat. Men moet daar zwijgen over een van de heiligste overtuigingen der vaderen. Dat is de vaderen verloochenen onder den roep: terug tot de vaderen!

Wie tot de vaderen terug wil, die moet van hen leeren, dat men niet over de kleinere dingen gekrijsch maakt als men over de grootere zwijgen moet. De menschen, die, om elkaar niet te kwetsen, de allereerste geboden Gods onbesproken moeten laten (christelijke school b.v.), ze zullen nooit een Gideonsbende kunnen worden. Want één positief beginsel drijft hen niet. Ze leven alleen van de ware of ingebeelde zonden van anderen. En dat is, als we het beginsel losmaken van de personen, de spijze niet der gerechtigheid, doch der eigengerechtigheid. Alleen wie werkt maakt fouten. En in de heiligste dingen werkt men ginds niet, doch men vervult de gemakkelijke rol van de kritiek.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. Matteüs 23:24.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000