Bezwaren

Gereformeerde Kerkbode van Delft

11e jaargang
Delft 1923v
nummer 11 (geen paginering) (12 mei 1923)

a



In dit nummer kunnen onze lezers aantreffen een besluit van den Kerkeraad b, waarin bezwaar wordt gemaakt tegen sommige voorstellen, die bij de e.k. Generale Synode zullen worden ingediend, o.m. betreffende onzen zondagschen eeredienst. De Kerkeraad heeft nog meer bezwaren, dan die welke hier gepubliceerd worden; waarschijnlijk zal daarvan alleen aan de deputaten, die deze voorstellen hebben ingediend en rijp overwogen, worden kennis gegeven, met de bedoeling, dat ze er nota van nemen; misschien ook zal rechtstreeks aan de Generale Synode er over worden geschreven; misschien ook gebeurt er nog wat anders mee. Maar de hier gepubliceerde bedenkingen van den Kerkeraad van Delft zullen op de Classicale vergadering worden behandeld, omdat deze den Kerkeraad het meest belangrijk toeschijnen van alles, wat „denzelven” op het ietwat pluriforme hart ligt.

Van den aard dier bezwaren moet men in de gemeente zich echter goed rekenschap geven.

Men weet de stand der kwestie. Verschillende voorstellen zullen door de Synode van Utrecht moeten overwogen worden, welke wijziging beoogen in onzen eeredienst, (saamgevat in een rapport liturgie, ter verkrijgen voor f 1,25 bij den boekhandel, uitgave J.H. Kok te Kampen), in de te bezigen formulieren enz. enz. Nu zullen er natuurlijk kerkeraden zijn van wie publiek bekend is, dat ze bezwaar maken tegen dit en dat, tegen voorstel zoo en zus. En omdat wij, gereformeerde menschen, nog al eens graag spreken van „ten zeerste” bezwaard, „grootelijks” bezwaard, „op principieele gronden” bezwaard, zou bij sommige door deze bezwaarde herders en opzieners geleide schapen de gedachte kunnen opkomen: mijn Kerkeraad zal pal (!) staan (!) voor „de beginselen” (!) en nooit tot dát nieuwe te verleiden zijn, waar tegen hij „bezwaard”, ja grootelijks bezwaard was.

En, ja, misschien zal dán menigeen nog eens verbaasd staan — althans van die toch weer betrekkelijk weinigen, die een kerkbode goed lezen en onthouden wat er in stond — als zijn Kerkeraad en dominee straks toch ook mee doet aan iets, waartegen hij eerst bezwaar maakte, doch dat door de synode werd aangenomen.

Zoo iemand zal licht vragen: bukt u ook al voor het synodale juk en geeft gij ook al in principieele dingen toe tegen uw bezwaard geweten in?

Daarom is het goed als onze menschen weten, dat al die ingediende bezwaren wel spreken van het meer of minder wenschelijke (dat dan nog maar onzes inziens zoo is), doch niet over beginselen, die Gods Woord en de belijdenis ons aan de hand doen. Kan de meerderheid zich niet ermee vereenigen, dan kan daarna de bezwaarde minderheid toch met volkomen conscientievrijheid zich van zijn eigen bezwaren losmaken. Want al wat door de deputaten der Gen. Synode voorgesteld is, is door en door van de gereformeerde gedachte doortrokken. Bovendien is het grootendeels niet nieuw, doch echt oer-oud, want het grijpt nog veel verder terug dan Smytegelt en Lodenstein: het sluit zich zoo maar aan bij Calvijn, die nog eens stukje ouder is dan Van der Groe e.a. En van een synodaal juk zal geen sprake zijn; niets wordt bij ons van boven af opgelegd, wat ook straks besloten wordt, doch alles komt uit de kerken zelf op, die in synode bijeenkomen. Is door de kerken iets besloten, dat niet strijdt met Gods Woord en de belijdenis, wel, dan aanvaarden wij dat gaarne, zonder eenig gevoel van druk op de conscientie. Zoodat U voorloopig nog niet behoeft te schrikken of te denken: er zijn bezwaren en nou zal het komen!

Vrede, vrede! En als ’t u belieft nog geen palstaanderij tegen spoken, die niet bestaan. Zoo is ’t niet bedoeld.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Het gaat om het volgende ‘Voorstel van de Geref. Kerk te Delft op de vergadering van de classis ’s Gravenhage op 23 Mei 1923’ (opgenomen in hetzelfde nummer als dit artikel):


De classis besluite tot doorzending naar de Generale Synode, op de e.k. Particuliere Synode van Z.H. ten N. voor te stellen:


I. Uit de door Deputaten G.S. voorgestelde „Liturgie van de morgengodsdienstoefening op den dag des Heeren” worden de punten 5-7 geschrapt en daarvoor in de plaats gesteld:

5. Zingen. (Bij voorkeur wissele men een psalmvers, waarin de door Gods wet schuldig gestelde gemeente zich uit, af met een psalmvers, waarin de begeerte uitkomt om als verloste gemeente naar ’s Heeren wet te wandelen.)

6. Gebed.


Toelichting.


De Kerkeraad heeft nog geen gelegenheid gehad om alle rapporten te behandelen, zelfs nog niet eens het geheele „Rapport in zake het concipieeren van belijdenisvragen, enz.”, o.a. niet de voorgestelde liederen.

Dat slechts twee voorstellen ter classicale vergadering worden gebracht beteekent dus nog niet dat met al het andere instemming betuigd wordt. Bovendien zijn enkele minder gewichtige bezwaren aan Deputaten in overweging gegeven.

Wat het bovengen. voorstel betreft, de kerkeraad sprak als zijn eenparig gevoelen uit:

1. dat met de voorgestelde liturgie de dienst overladen wordt, en er te weinig tijd overschiet voor de preek. De vrucht van onze godsdienstoefeningen, waarin een breede plaats ingeruimd is aan de bediening des Woords is rijker dan in kerken, waarin veel liturgie is. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat bij groote uitbreiding van de liturgie, de kerken op den duur minder bezocht zullen worden.

2. dat de wet des Heeren, wanneer direct daarop iedere week de belijdenis van zonden volgt en de bede: „Vergeef ons onze schulden Heer” enz., eenzijdig het karakter ontvangt van „Tuchtmeester tot Christus”, en geheel verwaarloosd wordt de andere bedoeling van de wet: om leefregel te zijn voor de gemeente van Christus.

3. dat de voorgestelde „belijdenis van zonden” in het geheel niet doet uitkomen, dat het de verloste gemeente is, die haar zonden belijdt.

4. dat in de voorgestelde orde geen plaats overblijft om voor de ontvangen weldaden God te loven en te danken. Er is alleen sprake van belijdenis van zonden en gebed. De dankzegging behoort een eigen plaats te hebben.

5. dat daarom de thans gangbare gewoonte om in één gebed dank en schuldbelijdenis en smeeking samen te smelten de voorkeur verdient, en meer in overeenstemming is met de gemeente die samenkomt.

6. dat voor dit algemeene gebed een formulier ware samen te stellen, dat soms gebruikt kan worden.


II a. In het voorgestelde „Formulier om te bevestigen de Dienaren des Woords” worde in de tweede vraag ook instemming gevraagd met de verklaring van Gods Woord naar de belijdenisschriften der Geref. kerken.

b. In datzelfde Formulier worde geschrapt — na het nederknielen van den Dienaar — de zinsnede „In den naam des Heeren verleen ik u de macht en het recht, het Woord en de Sacramenten te bedienen, en de Schapen van den goeden herder te weiden”.


Toelichting.


a. De kerkeraad acht het noodig dat de Dienaren des Woords bij de bevestiging hun instemming met de Geref. leer uitspreken.

b. De kerkeraad acht de voorgestelde zinsnede onnoodig en gevaarlijk met het oog op het indringen van den Roomschen zuurdeesem (Priesterwijding).


DELFT, 27 April 1923.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000