Brandende harten

Gereformeerde Kerkbode van Delft

11e jaargang
Delft 1923v
nummer 6 (geen paginering) (7 april 1923)

a



Was ons hart niet brandende in ons, als Hij tot ons sprak op den weg, en als Hij ons de Schriften opende?

Lukas 24 : 32.


De verzoeking van het Paaschfeest is groot.

Want op het Paaschfeest zoekt het oog der Maria’s en der Simons den gescheiden Meester in Zijn lichamelijke verschijning en zij mogen Hem vinden; doch als zij Hem gevonden hebben, dan moeten ze Hem weer gaan verliezen, om opnieuw te gaan zoeken, te zoeken nu den Meester in Zijn geestelijke verschijning. Op den dag Zijner verrijzenis is zwaar hun lot; want ze willen grijpen van Hem, wat voor oogen is; en Hij onthoudt zich hun niet, want Hij weet, wat maaksel ze zijn, zij, bij wie de weg naar het oog der ziel loopt door het oog des lichaams. Doch niet zoodra hebben ze Hem voor oogen gehad, of Hij brengt ze met het „raak Mij niet aan” tot het martelend bewustzijn, dat ze den gegrepene moeten loslaten, die voor oogen is, en den onbegrepene moeten grijpen, die niet voor oogen zijn kan. Brandende,harten hadden ze; brandend van onrust, en van vertwijfelende smart. En nauwelijks was de brand des harten gebluscht en het hijgen naar den zienlijken Jezus gestild, of opnieuw brandden de harten van dat eeuwig-laaiende vuur, dat de zielen verteert, welke zijn getrokken tot den onzienlijken Christus.

Het eene vuur gedoofd, maar het andere daarna geworpen in het hart; dat is zwaar. Dat is strijd. Dat is de moeite van het Paaschfeest voor de Maria’s en de Simons.

*

Maar grooter was de verzoeking en sterker de benauwdheid voor de reizigers naar Emmaus. Bij hen volgde Jezus Christus, die het vuur in ons werpt, nog weer een dieperen weg. Aan de anderen ontdekt Hij zich eerst als Jezus, die leeft en pas daarna als Christus, die opgaat in de harten. Bij die Emmausgangers evenwel blijft Hij de vreemde onbekende en als zoodanig predikt Hij hun Christus. Tot de anderen keert Hij eerst terug om dan weer heen te gaan, als ze Hem gezien en gekend hebben. Maar bij hen keert Hij wel in, doch Hij keert voor hen niet terug als de verloren vriend, want ze kennen Hem niet; en zoodra ze Hem kennen, is Hij weg uit hun oogen. Bij de anderen dooft Hij eerst het vuur van de smart over het lichamelijke gemis en ontsteekt slechts daarna het brandende vuur van het verlangen naar den Christus, niet hunner gedachten, doch den Christus der Schriften. Doch bij deze twee eenzamen ontsteekt Hij het eene vuur, als het andere nog niet eens gedoofd is.

Hij laat ze in den waan, dat ze den lichamelijken omgang met Jezus zullen blijven missen, iets wat de anderen al beter hadden verstaan; en als die smart nog niet eens geweken is, dan vraagt Hij plaats in hun hart voor die groote vreugd, dat de weg hun openstaat niet tot den Vriend van enkelen, doch naar den Christus van allen.

O, vrienden op den weg naar Emmaus, wat hebben uw harten gebrand! Brandende harten! Tweeërlei vuur! O machtige tegenstrijdigheid . . .

*

Voor ons, die hun beeld voor oogen ons willen stellen, is toch hier de Paaschvorst een wijs opvoeder geworden. Hij behandelt ze allen naar onderscheiden behoefte. Hij geeft kracht naar kruis, maar Hij geeft vooral kruis naar kracht. Want ziet ge het niet, dat die Emmausgangers meer kracht hadden dan de anderen op dezen dag van verstoorde harten en brandende zielen? De anderen hadden elkaar wel wat gezegd, maar niets gevraagd; zij echter zeggen elkaar weinig en vragen elkander veel (vs 15). De anderen zeggen: zóó is het! Zij vragen: hoe is het? De anderen spreken uit hun stelling! Zij stellen een vraag! Dus steken ze af naar de diepte; ze spinnen uit de raadselen van Golgotha; ze verlaten de oppervlakte en ze komen tot die donkere schuilhoeken des harten, waar alleen sterke menschen verwijlen. Ze hebben grooter kracht en dies ook zwaarder kruis. Want tweeërlei vuur is zwaarder dan één brand in het hart. De anderen staan aan de oppervlakte met hun stelling; en dus is er geen plaats voor de tegenstrijdigheid; het is bij hen òf zoo òf anders; dies is er bij Jezus de groote liefde, die hun niet meer dan één vuur schenkt van binnen. Maar de Emmausgangers met hun elkander ondervragen, ze zien de tegenstrijdigheid onder de oogen; ze durven ze aan; daarom wacht hun ook de onrust van den tweeërlei brand in het ééne hart op hetzelfde oogenblik.

Hoe dieper zin, hoe hooger vlam.

Bij den kruisweg der gedachten ook een kruisvuur des harten.

Kruis naar kracht; zóó is de wet; want anders zien we den Christus niet.

*

Doch God zij geloofd, en gezegend zij de Leeraar van het Paaschfeest, daar is ook kracht naar kruis.

Ze meenden den lichamelijken omgang met Jezus te zullen missen; toch hebben ze den troost mogen genieten van de geestelijke gemeenschap met Christus! Toen Hij de Schriften opende, toen zagen ze achter Jezus den Christus, achter de saamknooping van menschelijke gruwelen op Golgotha, de saamknooping van de draden van Gods eeuwigen heilsraad. Toen was het goed.

Kracht naar kruis; kruis naar kracht; ja voorwaar, dat kan ook. Want alle kruis geeft en is ook kracht; hoe grooter kruis, hoe grooter kracht. Dat zien we ook hier. Voor de Maria’s en de Simons en de vrouwen, voor de anderen was het de bekende Jezus, de Jezus van vroeger, dien ze herkenden, welke hun den Christus predikte naar de Schriften. Die vleeschelijke, uitwendige Jezus was hun verzoeking, de steen des aanstoots voor hun nog vleeschelijke gedachten. O, als ze Hem eens wilden aanraken, wilden zien, wilden houden met handen des vleesches? Ach, juist Hij, dien ze verliezen moeten, staat voor hen; de prediker, die de ergernis des kruises voor hen ontvouwt en wegneemt, is voor hun vleeschelijk denken en zinnen juist die ergernis zelve.

Doch de Emmausgangers? De leeraar, die hun den Christus naar de Schriften predikt, is voor hen een groote onbekende. Van den vleeschelijken Jezus ontdekten ze geen spoor en de geestelijke rijkdom van Christus licht in hun ziel met vrije klaarheid, ongebroken en onverhinderd. De ergernis van het evangelie werd hun gepredikt, doch voor hun besef niet door die ergernis zelf!

Zoo doet God! Zoo voedt op de Paaschvorst. Waar de onheilige brand des harten gedoofd is, daar kan de heilige zielebrand toch niet opvlammen, zonder dat in de asch van het gedoofde vuur opnieuw gerakeld wordt door de beproevende hand. Zoo is het bij de Maria’s, zoo bij de Simons, zoo bij de anderen, de vrouwen. Doch waar hij de vrienden ontmoet, die naar Emmaus vragend gaan, daar laat hij den tweevoudigen brand der ziel toch niet verteren het hart in innerlijken tweestrijd. Want hetgeen overblijft, en uit de verzoeking naar boven stijgt, dat is de vlam van het brandende hart, dat in heilig vuur naar den hemel tracht, naar den onzienlijken, den mystieken Christus der Schriften.

Daar is geen kind van het Paaschfeest, of God plaatst hem voor den brand van vleesch en van geest. Maar de geest zal het winnen van het vleesch, altijd en overal. Dat is de jubel van allen, van Emmausgangers en van Maria’s, en van Simons en van alle trouwe vrienden, als ze samen vereenigd zijn tot het heilige feest der brandende zielen.

Want brandende harten, die door Christus in vlam zijn gezet, dat zijn ten slotte toch altijd weer lichtende harten.


K. S.




a. Eerder gepubliceerd als ‘Brandende harten (Paschen)’, Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 7 (1919v) 13 (3 april 1920).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000