Ter inleiding

Na vijftig jaren. Herinneringen uit een halve eeuw predikantsleven: 1900 - 6 Mei - 1950

door H. Meulink v.d.m. Enschede
z.p., z.n., z.j. [Enschede, 1950], 1-4

a



In zijn bespreking van den dood als „grenssituatie” in „het leven van den geest” haalt Karl Jaspers het woord van Goethe aan: „dit leven . . . is voor onze ziel veel te kort”. b

Voorzoover in dit woord een erkenning ligt van wat de Schrift ons zegt, dat n.l. de dood van „elders” in de wereld is „ingeklommen” c en dat de bestemde tijd voor zijn aan de enkele personen te voltrekken wegrapingsdienst zich heeft gewijzigd, ook nog nádat de toegangen naar het eerste paradijs waren afgesloten d, kunnen ook wij Goethe naspreken, al zouden wij dan het woord „ziel” in dit verband liever vervangen door „geest”.

Inderdaad, ons leven is voor den menschelijken geest te kort. Zóó kort, dat het „halen” van het telkens individueel bereikbare hoogtepunt sóms op den voet, en in elk geval op kórten afstand, gevolgd wordt door de onherroepelijke néérwaartsche beweging. De christen voelt ook daarin zijn vernédering: het gaat hem immers als een soldaat, die tegen den tijd, dat hij het gevoel krijgt, eindelijk den hem bereikbaren rijpingsgraad in inzicht en uitzicht te hebben verkregen, en de gevaren zoowel als de kunstgrepen en belangen en perspectieven van den hem opgedragen dienst eindelijk zoo ongeveer te verstaan, aanzegging krijgt, dat hij er zich op voorbereiden moet, af te zwaaien. Verkorting van de voor den actieven én subjectief rijpen dienst geschikte periode doet een góed soldaat toch altijd zeer: hij wordt zoo eraan herinnerd, dat hij „in de lendenen” van den principieelen dienstweigeraar Adam geweest is e; en dat, moge al om |2| Christus’ wil de schuld van dezen vader en hemzelf als zoon zijn weggenomen, de gevolgen van die daad der principieele dienstweigering „in het paradijs” nog niet te niet gedaan zijn. De hoogvlakte van het leven is zoo breed niet; en dan, men kan er niet eens stilstaan; des drijvers geweldige roede jaagt rustloos ons voort op elk pad f.

Intusschen zijn er, bij wie de levenskracht vergelijkenderwijs lang blijft: een opgewekte geest, een rappe band, een sterk geheugen, een sprankelende humor. En soms een zoo dirécte aandacht, dat ook op een leeftijd waarin de meeste anderen voor alles om „rust” vragen, nog een welbewuste vrijmaking van voor „de rust der ziel” gemakkelijke, doch voor die van den „geest” principieel onaanvaardbare meerderheidsbesluiten volgen kan; en dit nog wel in de kerkelijke samenleving, die hierdoor vaak getypeerd worden kan, dat zij om lenigheid-van-geest wel róept, maar ze ook het meest bemoeilijkt.

Ziedaar, wat in dezulken óók op vergevorderden leeftijd zich kan voordoen, gesteld dat zij hun lange leven hebben mogen doorbrengen in de kérk.

En tot dezulken behoort de schrijver van de hier volgende memoires: kerkmensch als weinigen, sterk als maar enkelen. Ds H. Meulink aanvaardde den dienst des Woords in 1900. In den destijds gemeenschappelijken almanak van de studentencorpsen N.D.D.D. (Amsterdam.) en F.Q.I. (Kampen) voor het jaar 1901 komt zijn naam voor bet eerst voor op de lijst van reunisten van F.Q.I.; de lijst bevatte in den almanak van 1900 nog slechts acht namen, in dien van 1901 reeds zestien. Onder die zestien dan Ds H. Meulink van Meliskerke.

Het is maar een heel klein détail uit de veelheid van gebeurtenissen, die onverschillig welke almanak uit de jaren 1900/1901 zou kunnen vermelden. En toch, hoeveel stof voor „meditatie” ligt niet reeds in dit kleine onderdeel. Acht jaar na 1892, vijf jaar voor 1905, daarmee is voor kerkelijke ooren in Nederland heel wat gezegd.

En nu is het 1950. De thans 75-jarige predikant gaat zijn mémoires publiceren en mij is gevraagd een woordje te schrijven ter inleiding. Ook zonder dat ik van de kopie iets gezien heb, is het mij een vreugde, aan dit verlangen te voldoen. |3|

Is het in zichzelf niet reeds een verblijdend ding, dat de verschijning van zulke mémoires mógelijk is onder dat kleine volksdeel, dat zich mét Ds H. Meulink weet verenigd in „De Gereformeerde Kerken van Nederland”? Bet boek zal geen oplaag bereiken als, laat ons zeggen: de Mémoires van Winston Churchill g. Maar stel het geval, dat het taalgebied van beide auteurs dezelfde grenzen had, dan zou, indien tevens beide auteurs een procentsgewijs even intense belangstelling hadden ontmoet bij hun geestelijke medestanders, de oplaag van Churchill’s Gedenkschriften ettelijke malen grooter moeten geweest zijn dan ze metterdaad geweest is. Dat zijn zoo van die kleinigheden, waaruit men ineens zien kan, hoe veel geestelijke energie nog schuilt in dat luttele volksdeel, dat Gereformeerd is en handelt, en nog kort geleden een vrijmakings-strijd doorleefd heeft zoo, als in 1944 de reeds „in den dienst vergrijsde” nog mocht helpen leiden in en buiten de plaats zijner inwoning.

In den laatsten tijd hebben wij, sterker dan ooit te voren binnen een menschenleeftijd, gesproken over het „einde aller dingen” h en in verband hiermee over het „apokalyptische” van onze dagen. De dagen, waarin wij zelf leven. Toen de auteur van het hierna volgende geschrift optrad, was het juist de wending eener eeuw; ieder onzer is er van onder den indruk gekomen. dat de twintigste eeuw, vergeleken met haar voorgangster, de zevenmijlslaarzen aangetrokken heeft. En de kerkelijke samenleving vertoont in haar verwarring, én in haar pogingen tot terugkeer naar hetgeen haar eenheid beteekent en aanschouwelijk maakt, van dat versnelde tempo den onmiskenbaren weerslag.

Wij houden ons overtuigd, dat de vlotte pen van Ds Meulink aan zijn speelschen en toch altijd „den profeet zelf onderworpen” i geest niet alleen hem zelf den dienst bewijzen zal, waarmee elk architectonisch voortbrengsel zijn architect verheugt, doch ook het Gereformeerde volk een inzicht zal kunnen geven in den gang dier veelszins belangrijke periode, welke voor Kerk en Vaderland is afgepaald in de eerste helft der twintigste eeuw. De kennis van de geschiedenis wordt een meer en meer ontbrekend goed; en het verlies er van blijkt in zijn gevolgen |4| dagelijks funester. Temeer daarom hopen wij dat „onze menschen” Ds Meulink’s boek met warmte zullen ontvangen en mede onder zijn wijze en goedlachsche leiding zich zullen oefenen in de kunst, om in ’t verleden ’t heden te zien liggen en in het nu wat worden zal j. Want het bederf begint altijd met uitwissching van de teekening der grenzen; eerst daarna volgt de uitwissching van die grenzen zelf.

K. Schilder.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. Karl Jaspers (1883-1969), ?

c. Vgl. Jeremia 9:21.

d. Vgl. Genesis 6:3.

e. Vgl. Hebreeën 7:5.10

f. Vgl. Petrus Augustus de Genestet (1829-1861), ‘Onvermoeid’ uit Laatste der Eerste, Amsterdam (Kraay) 1861.

g. Vgl. Winston Leonard Spencer Churchill (1874-1965), Memoires over de Tweede Wereldoorlog I-X, Amsterdam (Elsevier) 1948-1954.

h. Vgl. 1Petrus 4:7.

i. Vgl. 1Korintiërs 14:32.

j. Vgl.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001