Sprookje

Almanak van het Studentencorps „Fides Quaerit Intellectum” voor het jaar 1912

Kampen (Zalsman) 1912, 196-202

a



Eens woonde in een land, ver weg, een schoone prinses. De heele wereld kende haar naam, roemde haar schoonheid en prees haar de gelukkigste onder de maagden.

Toch wàs ze niet gelukkig. Ze had één vurigen wensch, die maar niet scheen vervuld te worden en welks bevrediging toch eerst recht haar geluk zou kunnen volmaken; en dat ééne, dat zij met haar gansche ziel begeerde, was: de liefde van een man. O, hoe kon ze verlangen naar een prins, schoon en dapper, die door zijn bekoorlijkheid de gunst van alle jonkvrouwen in het land gewon, die door zijn heldendaden de wereld van zich spreken deed, die de koning zou worden van een machtig rijk!

Eens wandelde zij op een heerlijken lentemorgen in den hof van haars vaders paleis. Hoe schoon was het daar! Alles lachte in tooverkleuren haar tegen. De bloemen wuifden op haar ranke stengels heen en weer en ’t was alsof ze haar zeiden: ‘Zie, hoe gelukkig we zijnl Wanneer slechts de zon ons beschijnt, zijn we tevreden. Wees gelukkig en tevreden als wij!’ — En de vogels huppelden op den grond heen en weer en sjüpten, wiegelend op de boomtakken en knikten vroolijk haar toe, alsof ze zeiden: ‘Zie hoe gelukkig we zijn! Wanneer we slechts springen kunnen en zingen, zijn we tevreden. Wees gelukkig en tevreden als wij!’

Toen dacht de schoone prinses: ‘Ach, hoe gelukkig zijn toch de bloemen en hoe tevreden de vogels! En ik . . . ? Ik zou als zij kunnen zijn, vroolijk en blij, wanneer daar slechts een man was, die mij beminde. Buigen niet de bloemen elkander de kopjes toe, als wilden ze elkander kussen? En zijn niet de vogels mannetje en wijfje geschapen? O, had ik óók een man . . .’


Daar stond plotseling voor haar, gehuld in een doorzichtig en wazig kleed van paarlende dauwdroppels, die glinsterden in den zonneschijn, een schoone fee.

— Een man wilt gij? zeide zij. Een man? Goed, gij zùlt er een hebben. Daar zullen vele mannen tot u komen en uwe hand vragen. Maar eerst moet gij toonen, dat gij een man waardig zijt en daarom zult gij zelf moeten kiezen, wie onder die velen de beste is. Wie beminnen wil, moet verstandig zijn . . . Toen zweeg de schoone fee een wijle. En verheugd antwoordde haar de prinses:

— O, wanneer maar een man kòmt, dan weet ik wel, wien ik te kiezen heb. Geef me een man slechts.

— Het zij zoo, antwoordde de fee. Zie hier een schoone roos en een klein vogeltje. Bewaar ze trouw. En wanneer er een man tot u komt en u ten huwelijk vraagt, en de roos is bloeiend, gelijk thans en het vogeltje levenslustig, zooals nu, zoo kies hem en wees gelukkig.

Maar wanneer er een man tot u komt, die u tot vrouw begeert, en de roos schijnt te verwelken en het vogeltje laat het kopje hangen en wordt ziek, zoo kies hem niet: gij zoudt ongelukkig zijn met hem. En onthoud dit: wanneer eenmaal de roos verwelkt is en het vogeltje gestorven, dan is de gelegenheid voorbij en nooit zal er meer een man tot u komen en u vragen zijn echtgenoote te worden.

Daarna verdween de schoone fee.

En de prinses nam de roos en het vogeltje in haar hand en ging naar het paleis en was verheugd en zei niemand iets van de verschijning der fee en wat zij haar gezegd had.


Den volgenden dag kwam uit een ver verwijderd land een schoone jonge prins.

Zijn vader was een groot en machtig vorst, die zijn scepter zwaaide over duizenden en duizenden onderdanen. Schoon was ’s prinsen uiterlijk: dapper was hij in den krijg en fier zat hij te paard. Dat wist ieder in het land. Maar boos was zijn hart en trotsch zijn gemoed en wreed zijne hand. Dat wist niemand in het land.

En hij kwam tot de prinses en vroeg haar, of ze zijn vrouw wilde worden. En haar vader en moeder en de jonkvrouwen in haar paleis en al haar vriendinnen, àllen zeiden tot haar:

— Zie, een edeler vorstenzoon is er niet, noch een, die machtiger is en rijker. Neem hem tot uwen man en wees gelukkig. En ook de prinses zelf wilde gaarne haar hand hem schenken en meende, dat hij de man was, dien de lieve fee haar toegezonden had.

Maar toen zij gedacht aan wat de fee haar gezegd had, toen keek ze naar haar roos, en ach — zij scheen te zullen verwelken; en naar haar vogeltje, en ach — het liet zijn kopje hangen en scheen te willen sterven. Toen zei ze tot den prins, die uit het verre land gekomen was: Keer weder; uw rijkdom begeer ik niet en uw macht verlokt mij niet. Ik wensch niet uw vrouw te zijn.

Toen was haar vader boos en haar moeder berispte haar en de hofdames bespotten haar. Maar zij zweeg en dacht aan wat de fee tot haar gesproken had. En toen ze zag, hoe de roos weder opbloeide en het vogeltje weer zijn lied zong, troostte ze zich over den prins, die weer was heengegaan en . . . die toch zoo schoon en dapper was.

Den volgenden dag kwam wederom een andere prins en noodigde haar om met hem op zijn troon te zitten. En nog zeer vele anderen kwamen, en allen waren zij prinsen, krachtige jongelingen, schoon en rijk en machtig en geliefd bij alle maagden in het land. En telkens meende de prinses, dat nü haar wensch zou worden vervuld, en telkens werd zij aangemoedigd door haar ouders en de grooten van het land; maar telkens ook werd het haar duidelijk, dat de fee een anderen man haar had toegedacht. Want wanneer zij haar roos aanzag en het vogeltje aanschouwde, schenen ze te zullen sterven, en het was alsof ze tot haar zeiden: Heb slechts geduid en wacht: uw tijd is nog niet gekomen. Zoo ging het vele, vele dagen lang. De prinses werd verdrietig.


Ten laatste kwam uit een onbekend oord een arme prins.

Zijn hart was goed en edel, zijn oog zag trouwhartig u aan; eerlijk was hij en waarheidlievend en zijn ziel was rein en blank. Maar dat wist niemand in het land.

Doch arm was zijn vader en hij regeerde slechts over een klein, zwak, nietig rijk. Zijn land was arm en zijn onderdanen weinig. En heel eenvoudig was het kleed van den prins en geen wapenfeiten waren er, waarop hij zich beroemen kon. Geen edel ros was er, dat hem droeg; te voet kwam hij getogen. Dat wist ieder in het land.

En hij kwam en vroeg de prinses, of ze zijn bruid wilde zijn.

Toen werd de prinses toornig en zeide: Anderen, die machtig en dapper waren, heb ik afgewezen; denkt gij, dat ik de bruid wil worden van een prins, die arm is en wiens vader koning is van een zwak en klein gebied? Welke zijn uw wapenfeiten, wat is uw roem en welke uw macht? De dochter van een grooten koning verlangt den zoon van een machtig vorst tot haar bruidegom!

Toen zweeg de arme prins en ging heen. En de vader en de moeder van de prinses en haar hovelingen lachten om hem en vergaten hem. En thans berispten zij de prinses niet.


Maar in haar gemelijkheid had de schoone koningsdochter vergeten, gelijk ze gewoon was, de roos en het vogeltje te aanschouwen. Anders zou ze hebben kunnen zien hoe prachtvol de roos bloeide en zou ze hebben kunnen hooren, hoe krachtig en levenslustig het vogeltje zong, toen de prins uit het kleine rijk tot haar gekomen was. Nù had ze dat niet gezien en ook niet had zij bemerkt, hoe de roos zich neerboog en het vogeltje zijn kopje hangen, het toen de arme prins weer was heengegaan.

Den volgenden morgen hoorde de prinses, dat de prins, die gister vertrokken was, onderweg gestorven was. En tegelijk zag ze, dat de roos verwelkt was en het vogeltje dood.

Toen weende ze en snikte, en klaagde, dat ze haar geluk had verworpen en den prins, die edel was en goed, veracht.

En nooit is er weer een prins gekomen, die haar ten huwelijk vroeg.


Jaren lang bleef de prinses treuren, om den prins, die gestorven was. Maar niemand zei ze iets, van wat de fee haar gesproken had.

En lang nog lachten de koning en de koningin om haar en de hovelingen fluisterden over haar en schudden het hoofd, en vroegen elkander hoe het toch mogelijk was, dat een prinses zóó lang kon treuren over het verwelken van een roos en het sterven van een vogeltje.

En aan den dooden prins dachten zij niet.


Zeppelin.





a. Opnieuw gepubliceerd in J.J.C. Dee (uitgave), Eenzaamheid en gemeenschap. Proza en poëzie van K. Schilder uit zijn studentenjaren, Haarlem (Vijlbrief) 1990, 73-76.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000