Klaas Schilder (1890-1952)

Des eenzamen snik

Almanak van het Studentencorps „Fides Quaerit Intellectum” voor het jaar 1911

Kampen (Zalsman) 1911, 139-140

a



Aan Piet Paaltjens


De ruwe philisters,

Die lachen zoo luid;

Al sterft ook de vreugde,

Ze schaat’ren het uit.


Wat zij niet begrijpen,

Daar lachen ze om;

Want vragen en twijf’len

Dat vinden ze dom.


En gaan ze begraven,

Dan zijn ze zoo blij;

Dan tooit hen het feestkleed

En ‘hebben ze vrij.’


Maar ik ben zoo eenzaam,

Alleen met mijn smart;

Het lachen verleerde

Mijn arme hart.


En hoor ik hun gierend

En joelend gezang,

Dan wordt mij daarbinnen

Het harte zoo bang.


En sterft straks mijn harte,

Dan lachen ze fijn:

Dan houden ze gretig

Begravensfestijn.


De ruwe philisters,

Die lachen zoo luid; —

Maar ik schrei, gansch eenzaam,

Mijn weedom uit.



Nico.





a. Opnieuw gepubliceerd in J.J.C. Dee (uitgave), Eenzaamheid en gemeenschap. Proza en poëzie van K. Schilder uit zijn studentenjaren, Haarlem (Vijlbrief) 1990, 52.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2004