Boekbespreking

in: Delfshavensche Kerkbode. Orgaan van de Gereformeerde Kerk van Rotterdam-Delfshaven, achtste jaargang (1930v) nummer 391 (geen paginering) (26 juli 1930) a



K. Schilder, Afbouw. Een woord inzake de praktische erkenning van het promotierecht der Theol. School te Kampen. Kampen, J.H. Kok, 1930.


Zooals onze lezers weten, bestaat bij ons blad de regel, dat elke auteur zijn eigen publicaties aankondigt. Daarom voldoe ik aan dien op mij rustenden plicht, door nog even met een enkel woord bovenbedoelde brochure te noemen. Onze redactie heeft tot nu toe de kwestie niet behandeld; en daarom blijf ik hier verder buiten alle zakelijke bespreking van het onderwerp zelf. Alleen kan ik zeggen, bedoeld te hebben, zóó te schrijven, dat geen verkeerd krakeel zich aan mijn woord hechten kon. En het verheugt mij, dat de pers, voorzoover ik haar uitlatingen las, deze bedoeling heeft aanvaard.

Voor wat ze opmerkt, ben ik dan ook dankbaar. Eén uitzondering daargelaten; en die wil ik hier wel even noemen: Dr. W.A. v. Es. Deze heeft m.i. ook in dit geval het debat niet objectief gehouden. Omdat het slechts naar de formeele zijde de zaak zelf raakt, wil ik er iets van zeggen (materieel ga ik dus hier niet op de dingen in).

1. Dr. v. Es vindt, dat men nog zou moeten bewijzen, dat sedert 1896 te Kampen een „school van wetenschap” bestaat. Wie dat aanvaardt, zonder uitdrukkelijk bewijs te leveren, maakt het z.i. zich al te gemakkelijk. Maar ik verwonder mij erover, dat men aan dezen curator nog moet bewijzen, wat herhaaldelijk in de officieele kerkelijke geschiedstukken is uitgesproken, en wat herhaaldelijk door officieele vertegenwoordigers der Theol. School is geboekstaafd als historie. Wie meer dan een letter, wie dus ook „den geest” van historische besluiten (in dit geval 1886) proeven wil, dien verwijs ik naar een uitspraak van Bavinck (Opleiding en Theologie), bl. 15: „De laatstgehouden Synode verklaarde onomwonden, dat de eigen inrichting te zorgen had voor de geheele Theologiesche vorming, dat is: de vorming door de wetenschappelijke studie der Theologie (cursiveering van Bavinck, K.S.) en de praktische toebereiding voor de heilige bediening. Op dit punt heerscht er dus volkomen eenstemmigheid. De Theologie heeft tweeërlei niet gescheiden, maar toch onderscheiden taak: beoefening van de godgeleerde wetenschap en opleiding tot den dienst des Woords. En deze tweeërlei taak wordt behartigd niet alleen door de Theol. Faculteit te Amsterdam, maar ook door de Theol. School te Kampen”. En, een ander citaat uit „Het recht der Kerken en de Vrijheid der Wetenschap” (bl. 6): „De beteekenis van het besluit der Middelburgsche synode inzake de opleiding lag toen en ligt voor mij daarin, dat de Geref. Kerken de vrijheid en zelfstandigheid der Theol. wetenschap binnen haar kring en op haar eigen erve ten volle hebben erkend. De Theol. Fac. behield de vrijheid, welke zij reeds had, de Theol. School, verkreeg toen de vrijheid, welke zij, niet om des beginsels wil, doch ten gevolge van allerlei omstandigheden, tot dien tijd toe had moeten derven . . .”. En, bl. 7 en 8: „Uitdrukkelijk werd aan de kerken het recht voorbehouden (in ’96 n.l.) om zulk een inrichting te mogen hebben en daaraan de Theologie ook te laten beoefenen in wetenschappelijken zin . . . . De innerlijke organisatie der Theol. School is tegenwoordig van dien aard, dat zij aan de uitvoering van de dubbele taak geen bezwaar in den weg legt. De Theologie is er even vrij en zelfstandig als aan de Theol. Fac. te Amsterdam”. Als Dr. van Es hier nu tegen inbrengen wil, dat men dat allemaal in 1930 nog eens eerst zou moeten bewijzen, dan doet hij zijn eigen betoog evenveel afbreuk, als wanneer hij de bewering herhaaldelijk laat drukken, dat men van Kampen een universiteit maken wil (omdat er wat bijvakken komen moeten, wat nota bene in Delft en Rotterdam en Wageningen natuurlijk ook gebeurt, maar wie praat daar van universiteiten?) Zie voorts Ds. Thomas in Leidsche Kb.

2. Ten onrechte beweert Dr. v. Es, dat ik „paradoxen” zocht inzake de houding van Dr. Kuyper. Ik wees [op] tegenstrijdigheden.

3. Als Dr. v. Es beweert, dat ik alle formulieren en liturgische formuleeringen „aan mijn laars lap”, gelijk hij dat zegt, dan haal ik mijn schouders op. Zoo moet men de sfeer niet bederven. Ik heb trouwens uitdrukkelijk geschreven, dat ik me niet baseeren wilde op wat ik in de toekomst mogelijk achtte. Maar daar loopt Dr. v. Es weer over heen.

4. Bepaald het tegenovergestelde van „nobel” acht ik de opmerking van Dr. v. Es, dat ik de meening van anderen „op mijn manier” weergeef (vet gedrukt). Zoo maakt men den indruk, uitgepraat te zijn. Ik heb zooveel mogelijk letterlijk geciteerd, en nog wel uitvoerige bronnenvermelding gegeven. Deze opmerking neem ik Dr. v. Es kwalijk.

5. En ietwat kinderlijk lijkt, mij de poging om propaganda te maken met mijn eigen opmerking, dat de brochure natuurlijk geen volledige, koel-objectief het onderwerp van alle kanten bekijkende behandeling van het vraagpunt was. Moet men daarover grapjes verkoopen in Leeuwarden? Maar laat mij dan verklaren mogen, dat ik precies hetzelfde zeg van het meerderheids-, en van het minderheidsrapport, en ook van de officieel door Dr. v. Es daarachter gepubliceerde studies. Ik heb er evenwel niet aan gedacht, daar een opmerking aan te verbinden in den geest, waarin thans Dr. v. Es spreekt.

Ik wil maar zeggen, dat ik dankbaar ben voor den goeden geest, waarin tot nu toe deze taak besproken bleek, te kunnen worden, en dat men voorts een eventueel bederven van de sfeer niet zoomaar op rekening van hen moet schuiven, die zich eerlijk uitspreken pro. Er zijn er ook, gelukkig, die een even scherp gestelde meening hebben, onverschillig welke, als Dr. v. Es blijkt te bewaren, maar die zich niet laten vervoeren tot zulke „bespreking” van meeningen van andersdenkenden.

Men vergeve mij dit uitstapje. Indien ik de aankondiging niet schuldig geweest was, zou ik niet over deze zaak geschreven, hebben. Nu kon het wel even mee met de post.


K.S.








a.