11. Opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders

a. Barth zegt, met een schijnberoep op Calvijn, dat de sessio ad dexteram Dei [het zitten ter rechterhand Gods] niet plaatselijk is op te vatten, maar als de uitoefening van een functie, namelijk die van gevolmachtigde. 1 Op pagina 144 komt Barth hierop terug, naar aanleiding van het woord vanwaar (Hij komen zal . . .). Hij zegt, dat de hemelvaart niet de weg was tot het zitten aan Gods rechterhand, en gaat dan verder: het ‘inde’ wijst op het komen van boven, vanwaar immers alle openbaring komt. 2 Het gaan naar en komen van de hemel is bij hem dan ook Nebensache.

Voor ons betekent echter de plaats der heerlijkheid wel degelijk iets 3, als de plaats, waar men bevrijd is van de wisselende invloeden der historische continuïteit. De aarde-geschiedenis bindt elk die er in werkt aan tijd en ruimte; de hemelvaart betekent niet een los worden van tijd en ruimte, maar een heersen daarover. De tweede Adam kwam na 33 levensjaren tot een punt des tijds, waarin Hij over tijd en ruimte mocht heersen. Dit overgangsproces begon op Goede Vrijdag voor zijn ziel en kreeg zijn voldongen rust in de hemelvaart. Christus bezit de menselijke functie, en oefent die ook uit op de plaats der heerlijkheid.

b. De verbondsgedachte, die, tegenover Barth vooral, een zeer behoudend-gereformeerde gedachte is, kan ons hierbij licht geven. Het zou dan ook tegen het verbond ingaan, wanneer de mens iets kreeg wat God toekwam, of omgekeerd. Wanneer gerechtigheid betekent ’ieder het zijne geven’, |20|/20/ dan verdwijnt ook het gehele fantoom der communicatio idiomatum, dat is het gemeenschappelijk deel hebben aan eigenschappen. De luthersen poneren, dat bij de hemelvaart Christus’ menselijke natuur deel kreeg aan de goddelijke.

In de Formula Concordiae wordt reeds gewezen op Christus’ persoonlijke tegenwoordigheid bij het avondmaal naar lutherse opvatting 4. Intussen is de gedachte der communicatio idiomatum reeds aanwezig bij Origenes, Cyrillus [van Alexandrië], en ook de mystici der elfde eeuw 5 (voor wie deze versmelting der goddelijke en menselijke eigenschappen natuurlijk een prachtig motief was! Zie vorige cursus). 6

De Formula verklaart voorts, dat deze communicatio geschiedt „sine ulla confusione” van de essentiae [zonder enige vermenging van de wezens], terwijl de naturen verenigd zijn. De gereformeerden maakten hiertegen bezwaar (zie bijvoorbeeld Zondag 18). De luthersen beweren, dat Christus slechts met ons kan zijn tot het einde der wereld, en in het avondmaal aanwezig zijn, indien Hij ook lichamelijk in, met en onder het sacrament aanwezig is. De gereformeerden stelden hiertegenover dat men God niet iets mag toekennen wat van de mens is, of omgekeerd (dit in navolging van Calvijn’s waarschuwing tegen verflauwing der grenzen). 7

c. Nu doet ook Barth een beroep op deze laatste stelling. Maar omdat hij de verbondsgedachte niet greep, en Christus niet zag als tweede Adam, blijft hij hangen in zijn stelling van het principieel oneindig kwalitatief verschil tussen God en mens, en verklaart de hele scala van vernedering en verhoging slechts als Offenbarungsvorgang. De sessio ad dexteram Dei ziet hij als teken van de almacht der Offenbarung, als ‘stijlfiguur’, als functie der zich weer onthullende openbaring, die later door de Heilige Geest zich een plaats zal bereiden. 8 Christus wordt louter gezien als openbaringsgetuige.

Natuurlijk is Barth hierom nog geen lutheraan. Maar de lutheranen zagen in Barth’s leer de orthodoxe voorstelling van Luther aangaande de communicatio charismatum. Barth neemt intussen slechts de klanken over van Luther’s orthodoxie: hij moet de communicatio ook reeds erkennen vóór de verhoging, in de incarnatie; de verhoging is slechts openbaring van dit laatste feit. Toen Christus op aarde vernederd werd, zat Hij toch feitelijk reeds aan ’s Vaders rechterhand, en diende de vernedering slechts als verhulling daarvan. Het blijft bij Barth een licht- en schaduwenspel.

d. Dit alles is vierkant in strijd met de Schrift, en sluit het oog voor Christus’ machtige betekenis als mens. Dat Gods Zoon van eeuwigheid hoog is (niet: verhoogd), hoeft niemand ons te vertellen. Maar wanneer Barth dit identificeert met de hemelvaartsgebeurtenis, werkt hij feitelijk het verhógings-feit weg. We erkennen wel een opklimming in de openbaring (historia revelationis!), maar geen verhoging in God. Barth kan de figuur der oude dogmatiek gebruiken, maar hij verloochent die radicaal.

e. We ontkennen hiermee ook, dat Christus als mens almachtig is: dit strijdt met de verbondsgedachte, want een mens wordt niet almachtig. Wanneer Hem de xous°a [bevoegdheid] gegeven is, betekent dit nog niet: almacht. Een burgemeester is bevoegd namens de koningin op te treden, maar daarom heeft hij nog geen koninklijke macht. Christus zal de heerschappij aan de Vader overgeven, en Hem onderworpen zijn. Zijn macht blijft schepselmacht.

f. Hier raakt Barth ook de kerk aan met zijn probleem. Hij zegt, dat het feit van Christus’ almachtsopenbaring de oorsprong der kerk betekent. 9 Dit is inderdaad waar: Christus’ triomf deed de kerk ontstaan. Maar Christus als tweede Adam is niet aan de kerk ‘opgelegd’, maar staat in hetzelfde vlak: Hij is de eerste, maar onder vele broederen. Die kerk ontstond niet eerst toen Hij geloofd en getast werd in de wereld, maar vlak na de zondeval, toen Adam en Manninne het protevangelie geloofden. Vóór de val was er slechts de mensheid, in verbondsrelatie |21| staande; toen gaf 10 God, door zijn verbondsrelatie te handhaven, de gevallen mensheid de naam kerk, als nieuwe fase. /21/ De kerk kwam dan ook niet voort uit de particuliere genade, evenmin als uw verloofde ‘ontstaan’ is door de acte der verloving, maar slechts die naam kreeg. Zoals nu Adams ganse werk na de val (ook het verwekken van Abel en Set) binnen de kerkhistorie geschiedt, zo is Christus verhoogd binnen de kerk, ten bate van de kerk, en niet als keerzijde der openbaringsverhulling.

g. Barth voert aan 1 Johannes 1 : 1. 11 Doch het Woord des levens is niet slechts gezien en getast in de veertig dagen na de verhoging, maar ook daarvoor. En al zou het waar zijn dat Johannes de opgestane Christus bedoelde, dan is toch het gereformeerde geloofsstuk onwrikbaar, dat de apostelen daar stonden als getuigen in onze plaats, om het ons daarna ‘over te geven’, te verkondigen. De kerk is niet eerst ontstaan door het zien der apostelen, maar door Gods verbond!




1. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 129v.

2. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 144v.

3. A: van belang (anakoloet).

4. Vgl. BSLK, 796-803 (Epitome VII, Vom heiligen Abendmahl Christi).

5. Vgl. Adolf von Harnack, Lehrbuch der Dogmengeschichte, resp. I,689, II,354 en III,341 (wel via register aldaar).

6. Vgl. Dictaat Dogmatiek, locus de peccato.

7.

8. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 133.

9. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 132v.

10. Gaf mist in A.

11. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 132v.

12.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001