8. Die geleden heeft onder Pontius Pilatus

1) „Wer Offenbarung sagt, sagt: „Das Wort ward Fleisch.””, zegt Barth. 1 En daaruit is ook af te leiden zijn opvatting over Christus’ lijden. Is Christus’ lijden een figuur die aanduidt dat Christus zingevend in contact komt met de onzin dezer wereld, 2 of is het (volgens onze opvatting) juist een toonbeeld van hoogste zin?

a. Wij geloven niet aan een onzin in de wereld, in het minst niet. God heeft terstond de zonde verhinderd door de plaatsing van de /15/ zondaar onder de wet. In de straf handhaaft God zich als God en voltrekt zich het Woord van God. Geen vierkante centimeter grond is terrein van de onzin, alsof die kon zeggen: J’y suis, j’y reste. 3 Heel de geschiedenisbeschrijving vervalt met het aanvaarden van de heerschappij van de onzin. |15|

In ieder geval handhaaft Christus’ lijden de zin van God èn de zin der wereld. Of Christus lijdt of dat een vliegje lijdt omdat hem een poot wordt uitgetrokken, — al dat lijden gebeurt onder de boog van Gods recht. Maar het komen van Christus is ook het plaatsvervangend op zich nemen van de zin der wereld ons-ten-kwade, de verdoemenis — en daarna ook het brengen van ons tot de zin, niet van de hel, maar van de eeuwige zaligheid. Christus heeft in rechtsverband geleden (daarom die vermelding van Pilatus als rechter!). Hij heeft de consequentie van de verdoemenis brengende zin der wereld aanvaard.

b. Barth gaat uit van de gestalten van Gods Woord: dit „gestaltet” zich namelijk in verkondiging, Schrift en openbaring. In Christus is nu de ‡kmÐ [het hoogtepunt] van Gods Woord onder ons aanwezig. Hij is diegene in wie het Woord geopenbaard wordt. In zijn komst is volgens Barth een verborgen zegepraal of triomftocht van God. 4 God triomfeert namelijk altijd, maar zijn Woord kan slechts verhüllt ingaan in de wereld. We zien even de glans ervan, maar dadelijk komt de dofheid er weer over. En nu is Christus’ lijden niets anders dan die omhulling, en een modus van de sprekende God. 5

Voor ons is echter dit lijden niet duidelijk zonder een bijkomend woord, een gegeven openbaringsquantum, de Schrift. Naast dit lijden moet komen Christus’ woord zelf, ter verklaring aan de discipelen en Johannes enzovoort. Christus’ lijden heeft geen autarkie (zoals Barth zegt), 6 maar wordt belicht door een dogmatische uiteenzetting van Paulus en door héél de Schrift. Het is een uitvoering van wat in Gods raad besloten is.

c. Barth raakt nu de kwestie aan, wat de wonderen van Christus betekenen wanneer men aanneemt dat Christus’ lijden permanent was. 7 Hij verklaart ze als anticipatie op de Paasgebeurtenis, als een lichtstraal der toekomstige heerlijkheid, die even het terrein verlicht en het daarna in duisternis achterlaat. Intussen is het wonderen doen in de bijbel slechts het werk van de knecht; het is eenvoudig het trekken aan de bel omdat God, het koninkrijk Gods in de buurt is. Het is het orgaan, waardoor God ingrijpt in onze historie door het instrument, namelijk de profeet, enzovoort. Trouwens, ook de Antichrist, die zich Here noemt, zal grijpen naar het wonder! Christus’ wonderen zijn niet een openbaring van zijn toekomstige heerlijkheid, maar slechts een klok, die door zijn luiden de één tot bekering roept en de ander verhardt. Christus’ wonderen zijn geen doorbreking van lijden, maar uiting van geloof; en het lijden gaat dóór, want dat Hij wonderen doet als knecht en nog niet als Heer, daarin ligt zijn vernedering.

In Christus’ leven voltrekt zich ook chronologisch de historie. Wij dateren al vanaf zijn komst: Anno Domini. Maar wij aanvaarden ook het punt des tijds, waarop Hij het lijden inging. Christus’ lijden is niet slechts aanduiding, maar ook werkelijkheid van Gods dragen onzer zonde, om ons tot vrede te brengen. 8 Barth stelt openbaring gelijk met verzoening; 9 maar dat God contact met de mens heeft, is een gevolg van de schepping, van het zó zijn der wereld. De openbaring is een gevolg van de voorzienigheid, en diende ook om na de val de mens te houden en te brengen op de cultuurplaats waar hij gesteld is. Tussen Barth en ons schuift zich nu de ergernis en dwaasheid van het kruis. Barth gebruikt die termen ook, maar kent ze ook toe aan de gelovigen. 10 Wij erkennen echter dat Christus verzoening bracht door de abnormaliteit te lijden van God die Hem die geen kwaad gedaan heeft als kwaaddoener bejegent.

d. Barth beweert, dat Christus nooit een vrucht van zijn werk inzamelt of die ontglipt Hem weer, 11 want in de levenscontinuïteit is /16/ geen plaats voor die werkzaamheid. Wij echter stellen dat Christus steeds bereikt wat Hij wil, omdat Hij ambtsdrager is en zó de toren van vrede afbouwt. Hij bereikt zijn doel, ook en juist als Hij aan het kruis hangt en de (niet oratorische, maar hoogst-ernstige) vraag stelt: Waarom? 12 Zijn overwinning is niet steeds een Pyrrusoverwinning, en Hij heeft niet een doorboord |16| Danaïdenvat.

e. Barth zegt: de openbaring heeft tot modus het lijden onder Pilatus. 13 Maar Gods Woord is hier niet prijsgegeven aan de nonsens (dan was God zelf verslagen!), maar aan de zin, die echter tegen ons was. Als stuurman wil Hij de wind opvangen die ons moest treffen, en toch God aan boord houden.

f. Barth maakt een onherroepelijke scheiding tussen Gods tijd en de onze. Wanneer wij tot geloof komen, dan is dàt de volheid des tijds in ons leven. Onze dwaasheid wordt dan overwonnen door de wijsheid Gods. 14 Christus’ lijden onder Pilatus is dan ook volgens hem een symbool van heel ons tijdsbestaan. 15 In ònze dimensie is slechts onvermogen om ja of neen tot God te zeggen; in Gods dimensie is de overwinning. 16 Wij daarentegen stellen de opstanding evengoed in dezelfde dimensie als het lijden. Het overwinningsleven van Christus krijgt ook een plaats in die dimensie!




1. Vgl. Karl Barth, KD I/1,122.

2. Vgl. .

3. Ik ben er en ik blijf er, uitdrukking toegeschreven aan Mac Mahon 1855, maar al eerder getraceerd (vgl. Van Dale s.v.).

4. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 94.

5. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 97.

6. Vgl.

7. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 94v.

8.

9.

10. Vgl. .

11. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 95v.

12. Vgl. Matteüs 27:46, Marcus 15:34.

13. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 97.

14.

15. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 100v.

16. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 102.

17.

18.

19.

20.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001