6. Onze Heer

In onze gereformeerde kringen is daarover ook nog een kwestie. We mogen gerust het woord Heer gebruiken als vertaling van 6bD4@H, Heer der kerk. Zo kan verschil gemaakt worden tussen God als Here en Christus als Heer.

1) In de laatste tijd is er veel over deze naam geschreven (Heim 1, Bousset 2 en anderen). We bespreken niet de kwestie van het Aramese woord ¤rm [mâran = heer] en andere problemen, maar vragen hier naar de grond voor de benaming Heer en de inhoud ervan.

Nu wordt het woord 6bD4@H ook gebruikt voor doodgewone mensen, middelaars van de zoveelste rang tussen God en mens. Simon de tovenaar werd door de gnostiek ook 6bD4@H genoemd (evenals Helena, door hem gepresenteerd als incarnatie van de Heilige Geest). God heeft niet slechts toegelaten, maar ook goedgevonden, dat zijn Zoon de naam 6bD4@H zou krijgen in een tijd die met deze titel speelde. Zoals Jezus ook een populaire naam is, die vele Joden droegen, en Hij daarin vernederd werd (omdat Hij een naam boven alle naam heeft!), /11/ zo is de benaming 6bD4@H ook niet los te maken van de vernedering. Zoals echter de naam Jezus door het geloof transparant wordt als vSwhy [Yehôshûa‘ = de Here redt], zo past alleen voor de Messias de naam 6bD4@H.

2) Licht deze naam de Heiland dan niet uit boven het gewone naamgeven |11| der mensen? Het is waar dat deze naam niet los te maken is van de opstanding. Maar Christus is ook ‘slechts’ de eersteling uit de doden, terwijl ook anderen zijn opgestaan bij zijn dood! Aan de tekst die we hier bedoelen is een tekstkritische kwestie verbonden; maar vast staat dat God om en bij Pasen een massa-opstanding heeft doen gebeuren, en die opgestane doden ook naar de stad heeft geleid (waar Christus niet meer kwam, openlijk — vergelijk de laatste woorden van de tekst!) 3. Hieruit valt af te leiden dat de naam 6bD4@H ook aanduidt een in alles ons gelijk worden van Christus; ook die naam is ergernis en dwaasheid.

3) Barth beweert nu dat deze naam bij Christus betekent: God-zijn 4 (anders werd het z.i. polytheïsme) 5. Hiermee wordt de vernedering en verhoging uit het historisch verband gelicht; maar ook kan die naam nooit in verband gezet worden met het Middelaarschap op die wijze. Wel is het waar dat voor mij, de gelovige, die naam eerst duidelijk wordt door het feit van zijn Zoon zijn; maar indien God dat zelf gewild heeft, kunnen wij God slechts eren door de erkenning van een gewoon-menselijke opdracht in dat woord 6bD4@H.

Het identificeren van hg`H [God] met 6bD4@H [Heer] is een :gJV$"F4H gÆH –88@ (X<@H 6. In werkelijkheid zal het op één lijn staan met de Engelse term ‘our Lord’ en onze woorden ‘onze Heer’. Wanneer Jezus zijn typen heeft genomen uit de Jozua’s van het Oude Testament, heeft ook de 6bD4@H zijn typen op aarde. Christus mag geen idool worden; Hij heeft juist menselijke heerschappij, en staat gereed de heerschappij aan de Vader uit te leveren (1 Korintiërs 15!). Wel zal, evenals in de gelijkenis 7, de koning zijn getrouwe dienstknechten stellen tot stadhouders, maar geen mens mag zijn 6LD4`J0H [Heer zijn] vereenzelvingen met hg`J0H [God zijn] en hg4`J0H [goddelijkheid].

4) Barth beroept zich nu op 1 Korintiërs 8 : 6 8. Juist deze tekst bewijst echter, dat er verschil blijft tussen hg`J0H en 6LD4`J0H. Barth heeft gezegd 9, dat de enige tekst voor het ‘aanknopingspunt’ te vinden is in Paulus’ Areopagusrede, waar het gaat over de onbekende God! Intussen gaat Paulus er in 1 Korintiërs 8 : 6 óók van uit. Hij begint namelijk op te merken, dat de Korintiërs reeds toen ze nog heidenen waren leerden het onderscheid tussen hg@\ [goden] en 6bD4@4 [heren] in de Griekse ‘theologie’. Paulus herleidt wel de pluraliteit van hg@\ en 6bD4@4 tot één God en één Heer, maar houdt het onderscheid vast. Jezus blijft onze z!DP0(`H-5bD4@H [Leidsman-Heer] 10.

5) Volgens Barth stelt Paulus hier Christus niet aan de top van een pyramide, maar naast de Vader 11. Deze ‘zijde-theorie’ kunnen we niet aanvaarden. Christus staat èn naast de Vader, èn naast de ‘heren, vrouwen en knechten’ van zijn kerk op deze aarde. De Zoon kan ook ‘Vader’ heten, daar God soms als Wezen deze naam ontvangt. God laat echter zichzelf (de Zoon) nu mens worden, en draagt zichzelf dus in [in] het schepselleven. Deze Zoon doorloopt in de continuïteit der historie de loopbaan van *@Ø8@H [slaaf], en ontvangt later op grond van de daarin betoonde gehoorzaamheid de menselijke naam van 5bD4@H, als tweede Adam. Dit voorbij te zien betekent een negatie van het Middelaarschap en van Christus’ voorbede als 6bD4@H.

6) Barth zegt dat Christus ons heeft losgekocht uit vreemde heerschappij 12. Dit is onjuist. Christus heeft ons losgekocht uit de straffende Rechtershand van God: we zijn overgegaan van de in toorn ontbrande God in het bezit van een verzoend Vader. Zelfs de duivel is in de hel niet de 6bD4@H, maar de gestrafte *@Ø8@H met de *@Ø8@4. Wel zijn we nu Christus’ bezit, maar dat geldt in dezelfde zin als waarin dit horloge van mij is: het is van mij, maar ook van God. De historie is voor Barth het grote crux. Christus’ historische /12/ opgang van *@L8g\" [slavernij] tot 6LD4`J0H [heerschappij] komt in gedrang, evenals de betaling.

Barth zegt, dat Christus’ 6LD4`J0H is de $"F48g\" J@Ø 1g@Ø [het Koninkrijk van God] 13. Maar Christus is ook in dat koninkrijk slechts *@Ø8@H •B`FJ@8@H, onderkoning. |12| 5bD4@H-zeggen betekent volgens Barth: Uw rijk kome. Maar het betekent méér: het is ook de bede om het overgeven van de macht aan de Vader. Barth beweert, dat wij met het uitspreken van de naam 6bD4@H gaan staan naast de naaste 14. Maar wij mogen Christus zien als 6bD4@H aan onze zijde, als tweede Adam, en Hij is daarom ook onze naaste. Daarom is de kwestie van de eerste en tweede wetstafel niet meer onoplosbaar, want Christus is God èn onze naaste.




1. Vgl. Karl Heim (1874-1958), Jesus der Herr. Vgl. daarover nog ‘„Kurios is Jezus” (Paschen)’, De Reformatie 20 (1939v) 25,195v (22 maart 1940).

2. Vgl. Wilhelm Bousset, Kyrios Christos

3. Vgl. Matteüs 27:51-53 en daarover ‘Christus verkondigd door de advents-gemeente’, Christus in Zijn lijden III,495-507.

4. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 69.

5. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 67-69.

6. Overgang naar een andere categorie, appels met peren vergelijken.

7. Vgl. Lucas 19:11-27.

8. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 68.

9. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 26.

10. Vgl. Handelingen 3:15, 5:31; Hebreeën 2:10, 12:2. Vgl. daarover nog ‘Onze archeeg. Paschen en „leiding”’, De Reformatie 15 (1935v) 29,234v (19 april 1935).

11. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 68.

12. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 70.

13. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 71.

14. Vgl. Karl Barth, De Apostolische Geloofsbelijdenis, 78.

15.

16.

17.

18.

19.

20.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001