Verslag

van de „catechisatie” van Prof. Dr. K. Schilder, te Assen op 9 Januari 1942


(Buiten verantwoordelijkheid van Prof. Schilder)

De Pluriformiteit van de Kerk

exemplaar gebruikt uit Archief Schilder, Archief- en Documentatiecentrum van de Gereformeerde Kerken te Kampen

a



We handelen vanavond over de Pluriformiteit van de kerk, althans over hetgeen er doorgaans onder verstaan wordt. Deze aanpak lijkt misschien wat zonderling, maar de zaak is, dat men wel algemeene — vage — voorstellingen over de pluriformiteit heeft, terwijl er toch — naar Prof. Schilder meent — van een gangbare meening in dezen, niet gesproken kan worden. Velen meenen, dat deze er wel is, en dat men die moet aanhangen, om goed gereformeerd te zijn. Zoo is er een „strijd” over dit vraagstuk ontstaan. Dat er geen gangbare meening is, blijkt evenwel, zoodra men — op de kwesties ingaande — tot de kern komt. Dit lijkt kras gezegd, als men bedenkt, dat Dr. A. Kuyper Sr. indertijd deze kwestie heeft gesteld, en daarover een „strijd” heeft gehad met den roomschen pater Bensdorp (wien hij niet uitvoerig heeft beantwoord). Bij kennisneming van de diverse meeningen blijkt echter duidelijk, dat men over de voornaamste vragen verschillend heeft gedacht. Het uiteenloopen der meeningen nu, bewijst, dat er van geen gangbare meening sprake kan zijn.

De bestrijding van de pluriformiteits-gedachte, zooals die gewoonlijk is, is niet iets nieuws. Als men scherp toeziet, blijkt, dat deze kwestie — evenals andere van onzen tijd — reeds lang in discussie is. Het nieuwe is echter dat tegenwoordig velen meenen, dat men — zonder verder terug te gaan — zich moet houden aan hetgeen vooral Dr. A. Kuyper Sr. heeft geleerd. Deze zou zichzelf hiertegen echter verzetten. |2| Want, zooals Dr. Kuyper vroeger met Dr. H. Bavinck inet klaar kwam, zoo komt hij ook nu niet met hedendaagsche bestrijders klaar. Er is helaas toen niet doorgepraat, en de gevolgen daarvan moeten wij nu dragen.

Wat de pluriformiteitsleer betreft, Ds. H. Beuker, Ds. ten Hoor — later professor in Amerika —, Ds. T. Bos, Prof. L. Lindeboom, Ds. G. Doekes en ook Prof. Dr. S. Greijdanus — als predikant in het „Friesch-Kerkblad” — hebben zich, op onderscheiden argumentatie, tegen de leer van Dr. A. Kuyper Sr. gekeerd. Aangezien dit allen opponenten waren (zijn), die meetellen, kan men de huidige bestrijders van de pluriformiteitsleer-van-Kuyper geen nieuwlichters noemen. Het feit dat er zoo lang en zoo menigvuldig tegen gestreden is en wordt, is bewijs dat er geen gangbare meening is.


Kernvragen inzake de Pluriformiteit.


1. De pluriformiteit der kerk, behaagt die aan God, ja, of neen? Heeft God haar gewild, ja of neen?

Dr. A. Kuyper Sr. zegt: „ja”; de rijkdom van de waarheid Gods is zóó groot, dat die niet in één kerk kan uitschitteren. God, die de verscheidenheid mint, mint ook de pluriformiteit der kerk.

Prof. Aalders — met wien prof. Schilder het op dit punt eens is — redeneert anders: de pluriformiteit behaagt niet aan God; ze is integendeel een gevolg van de zonde.

Er is dus geen eenstemmigheid.


2. Wanneer Dr. A. Kuyper Sr. of anderen zeggen, dat de grond van de pluriformiteitsleer de rijkdom van de waarheid Gods is, die te groot is dan dat die in één kerk zou kunnen uitschitteren, is er weer geen eenstemmigheid. Sommigen — Prof. Dr. H. Bouwman en Ds. Joh. Janssen — zeggen „ja”; maar anderen — b.v. Prof. Dr. K. Dijk (toen hij nog predikant was) zegt: „neen”.


3. Wordt de pluriformiteit in de confessie geleerd, |3| of alleen door haar toegelaten, of ook niet geleerd?

Prof. Dr. A.G. Honig zegt: niet geleerd, wel toegelaten. Prof. Dr. K. Dijk zegt: wel geleerd. Dr. A. Kuyper zelf zeide — en hierin is Prof. Schilder het met hem eens —: de confessie leert de pluriformiteit niet. Ze moet niets hebben van de pluriformiteit van de kerk, die later door de feiten is naar voren gekomen. Er is een kloof tusschen de belijdenis en deze later opgekomen leer. Ook Ds. G. Doekes redeneert zoo en is een tegenstander van de pluriformiteitsleer.


4. Gaat de confessie uit van de gedachte van de ééne zichtbare kerk? Of is er verschil in de confessie, en wordt b.v. in art. 27 gesproken over de kerk als voorwerp van geloof, of als mystiek lichaam van Christus, of als „onzichtbare kerk”; en in de artn. 28 e.v. over de „kerk als instituut”, of de „zichtbare kerk”?

Dr. A. Kuyper Sr. en Ds. G. Doekes zeiden het eerste; Dr. K. Dijk en Dr. H.H. Kuyper het laatste; het thema van de belijdenisartikelen is niet hetzelfde.


5. Hoe moet men aan met de uitspraak „buiten de kerk geen zaligheid” (art. 28)?

Ds. G. Doekes zegt: dit slaat op de zichtbaar georganiseerde kerk; Prof. Dr. H. Bouwman: neen, het slaat op het mystieke lichaam van Christus, waarin alleen geloovigen zijn; Prof. Dr. K. Dijk neemt weer een tusschenstandpunt in.


6. Een nieuwe vraag is: de kenteekenen van de ware en de valsche kerk, zijn die steeds gemakkelijk te vinden?

Prof. Dr. K. Dijk zegt: het model van Rome stond de confessie voor oogen, toen ze de kenmerken gaf van de valsche kerk. Als dan de valsche kerk met kenmerken gedefinieerd kan worden, dan ook de ware.

Ds. H. Veldkamp echter zegt, teruggrijpend op Ds. N.Y. van Goor: de kenmerken van de ware kerk kunnen laten — d.i. verborgen — zijn.

Dit laatste betwijfelt Prof. Schilder, of n.l. |4| kenmerken van een publiek lichaam wel latent kunnen zijn. Ken-merken zijn te kennen en te merken.


7. Een andere vraag is ook: gaat het bij de pluriformiteit over een ethisch of over een altheïsch begrip; is de pluriformiteit een ethische of een aletheïsche (d.i. waarheids-) kwestie? Met andere woorden: gaat het over de vraag of men goed handelt, trouw is in de kerkkwestie en het leven, of over de vraag of men de waarheid goed ziet? Sommigen zeggen het eerste, anderen het laatste.


8. Is de pluriformiteit een zaak van ontwikkeling der kerk, ja of neen?

Sommigen zeggen: „ja”; hoe meer de kerk groeit en de dogmatische ontwikkeling voortschrijdt, des te meer is één kerk niet bij machte dit alles weer te geven.

Anderen zeggen: „Neen”; de pluriformiteit is geen kwestie van ontwikkeling, maar juist van afval; had men steeds recht naar Gods Woord geleerd, en dienovereenkomstig gehandeld, dan was er nooit pluriformiteit gekomen.


Uit dit alles blijkt wel, dat er op dit gebied van geen gangbare meening sprake kan zijn.


We komen nu tot de groote vraag: Wat is te verstaan onder de pluriformiteit van de kerk?

In het algemeen geeft men deze voorstelling: Pluriformiteit beteekent, dat er meer (pluri) vormen (formae) zijn.

Wat zijn nu die vormen, en wat is de kerk?

Men kan zeggen: De kerk heeft vormen, die haar leven reguleeren: vormen van eeredienst, ambtsbediening enz. Zoo zou de pluriformiteit op die vormen kunnen zien. Dr. van Es heeft gezegd: zooals men bij één kerk meerdere vormen van ambtsverrichting enz. kan hebben, zoo kan men ook spreken van pluriformiteit bij één kerk. Deze opvatting is interessant wat betreft haar vindingrijkheid en constructie, maar dit heeft men doorgaans met pluriformiteit niet bedoeld.

Doorgaans vat men het aldus op: De eene — nog in de |5| lucht hangende, en dan waarschijnlijk wel onzichtbare — kerk, heeft verschillende vormen, waarin ze openbaar wordt. Niet slechts vormen van eeredienst, ambtsbediening enz., maar vormen die alles omvatten: Gereformeerd, Luthers, Methodistisch, enz.

Wat is dan bij deze beschouwing de kerk, die in die vele vormen openbaar wordt? De eene groote kerk, die je in de wereld niet grijpen kunt, het mystieke lichaam van Christus, de wereldkerk, die alle instituten beschouwt als variaties.

Zoo vallen onder de pluriformiteit dus niet alleen plaatselijke verschillen, maar ook verschillen over de geheele wereld, ook verschillen in confessie.

Dogmatisch formuleert men dit dan zóó: Gods waarheid is veel te rijk, diep, breed, veelvuldig, dat er niet één kerk kan zijn, die dit alles kan verwerken. God moet de verscheidenheid liefhebben. Dr. A. Kuyper Sr. gebruikte het beeld van een diamant, die verscheidene facetten heeft, die met elkaar verbonden moeten zijn, zal de lichtstraal er in breken in rijkdom van kleuren. Zoo komt men dus ten aanzien van de kerk tot de opvatting: het bestaan van alleen een Luthersche kerk is niet goed; het bestaan van alleen een Calvinistische ook niet, enz., maar we moeten ze allen samen hebben.


Prof. Schilder gelooft nu dat deze leer aan ernstige critiek onderhevig is. Hij geeft deze critiek in de behandeling van verschillende vragen.

1. Komt deze leer uit de Heilige Schrift op?

Prof. Schilder meent van niet. Ook de Reformatie kende haar niet. Dit laatste is ook de meening van Prof. Dr. H. Bavinck, die zegt dat het Protestantisme aanvankelijk de Roomsche gedachte van de eene wereldkerk heeft willen volgen, maar dat later de feiten te machtig werden. Toen zei men achteraf: de kerk is pluriform.

Prof. Schilder zegt: inderdaad ontdekken we veelal achteraf heel wat, wat we te voren niet zagen. Dat is op zichzelf heel normaal. Het komt er echter maar op aan, hoe ik dit nieuwe ontdek. Feiten alleen |6| zijn nooit afdoende; alleen de Heilige Schrift is kenbron en normatief. Bavinck zegt: de feiten werden te machtig . . . ja, dat kan wel zoo zijn, maar als ik door latere feiten word geprikkeld tot nadenken, en dan tot de gedachte kom dat ik de Schrift verkeerd heb uitgelegd, dan moet ik toch steeds mijn latere gedachten verifieeren aan de Schrift. Prof. Schilder gelooft niet, dat de Schrift de pluriformiteit kent. Het Protestantisme begon ook niet met het Roomsche idee van wereldkerk. Want ook vóór de reformatie was deze wereldkerk er niet; ook toen waren er reeds groote scheuringen, en de Oostersche en de Westersche kerk beconcurreerden elkaar. Dezelfde feiten spraken dus ook toen reeds. Ook de kerk uit den tijd van de Apostelen heeft de pluriformiteit niet gepredikt. De tegenstellingen die er waren werden zooveel mogelijk overbrugd, maar men zei nooit: het kan hier zóó en ginds totaal anders wezen, en in zaken van confessie zei men nooit: je kunt het zus zeggen, en ook zóó. Men gevoelde: er moest één belijdenis zijn. Zie hoe Paulus in Romeinen 9-11 tegen de Judaïsten te keer gaat — afgehouwen takken; wij zijn de ware boom —. Dit Romeinen 9-11 is één doorloopend protest tegen de huidige pluriformiteitsgedachte. Niet de feiten, maar de Schrift moet steeds kenbron en maatstaf zijn, en blijven.


2. Komt de pluriformiteitsgedachte uit een zuiveren hoek, of niet?

Het gaat hier niet om Kuyper in een verkeerden hoek te plaatsen; deze was inderdaad een profeet van groote allures, aan wien ons volk ontzaggelijk veel te danken heeft, maar zelfs bij de grootste denkers kunnen er insluipsels komen, die niet bij het grondsysteem behooren; het gaat er dus om Kuyper tot zichzelf terug te voeren.

De gestelde vraag beantwoordt Prof. Schilder dan aldus: De pluriformiteitsgedachte komt uit een verkeerden hoek. Friedrich Heiler, Kattenbusch, Möhler en allen die spreken van een evangelisch katholicisme, zeggen: de kerk is pluriform; ’t kan zóó, maar ’t kan ook anders. De een trekt dan de grenzen zus, de ander zóó; |7| de een zegt: ik geloof in de pluriformiteit van de kerk, maar Rome laat ik er buiten. De ander wil ook Rome er bij hebben.

Als Prof. Schilder vandaag de pluriformiteitsleer zou aanhangen, zou hij ook Rome er bij willen trekken.

Heiler e.a. zeggen, dat men de tegenstellingen in het kerktype moet kunnen waardeeren. Hij gebruikt het beeld van de hartspier, die zich uitzet (diastolisch) en samentrekt (systolisch). De bloedsomloop moet het hier van hebben. Zoo is het nu ook in de kerkelijke samenleving — zegt Heiler —; de kerk leeft zoowel van het samentrekken, als van het zich-ontspannen; van spanning en ontspanning; systolisch is wat erg hecht aan zuiverheid van leer, tucht enz.; maar er komt ook weer ontspanning (diastolisch), en elke kerk-tendenz die wat slapper is, is ook goed. Het eene hart leeft er juist van dat het diastolisch en systolisch is. Zoo moet ook de eene groote wereldkerk afwisseling hebben: Reformatie, Aufklärung, enz. Rome, die zegt: ik ben de wereldkerk, is de samentrekking, en het Protestantisme is de ontspanning. Men wil een oecumenisch christendom, en niet op alle dogma’s staan (Lambeth; Oslo). De eene kerk zonder adres is als zichtbaar in onderscheiden formae geopenbaard.

Dit is wel andere taal als ten onzent is gesproken, maar er zit toch dezelfde grondgedachte achter. De pluriformiteits-theorie heeft dus in elk geval gevaarlijke compagnons.


3. Past hier het „wezen-vorm schema”?

Neen. Het is in het algemeen reeds onduidelijk. De philosophie geeft abstracte begrippen. Wat is toch eigenlijk dat geheimzinnige „wezen”, waarvan de pluriformiteitsleer verscheiden „vormen” aanwezig acht? Het „wezen” mensch openbaart zich in verscheiden „vormen”. In den „vorm” van blanken, negers, mannen, vrouwen, sluik- en kroesharigen, enz. Het wezen bloem openbaart zich ook in verscheiden vormen. Zoo probeert men dat ook bij de kerk te doen. Onder die |8| onderscheiden vormen der kerk verstaat men dan doorgaans niets anders, dan de verder niet secuur gedetermineerde onderscheidingen, die tusschen de kerkinstituten bestaan. Den eenen keer brengen ze de pluriformiteitsleer te pas wanneer het gaat over Roomsche contra Grieksche kerk, en de volgende keer even vroolijk, als ze het hebben over de Gereformeerde kerken. Maar deze onderscheidingsgevallen zijn allerminst onder één gezichtspunt te rubriceeren.

Men zegt: de vorm is van het wezen onderscheiden. Anderen zeggen weer: neen; de vorm staat tegenover substantie.

Wanneer men zegt, er is één kerk (’t wezen) en de formae er van zijn verschillend, dan kan men vragen: hoe bestaat dan dat wezen? Er kan geen apart abstract wezen van de kerk zijn. Als de kerk een vergadering is, dan kan er niet daarnaast of daarachter nog een wezen van die vergadering zijn. Men kan wel zeggen: een vergàdering als daad kan op verschillende wijze plaats hebben, maar men stelle hier niet het wezen tegenover vorm. Die vorm-wezen theorie past hier niet.


4. Kan men ook zeggen dat de kerk pluriform is, omdat de waarheid Gods op verschillende wijze wordt bekend gemaakt?

Hierop moet ontkennend geantwoord worden. Immers dit zou zijn een pluriformiteit van de waarheid of van de waarheidsverkondiging, maar niet van de kèrk.

En zeg ik: de waarheid is anders bij de Lutherschen, bij de Gereformeerden enz., dan bedoel ik dat de waarheidsverkondiging verschillend is. Maar de waarheid wordt niet alleen verkondigd in de kèrk; de kerk is voor de waarheid veel te smal; ze wordt verkondigd, moèt verkondigd worden op het geheele breede levensterrein. Men zou den hier bestreden gedachtengang dan ook buiten de kerk moeten toepassen, b.v. op het terrein van de wetenschap; en men zou — ziende dat de eene universiteit iets anders als waarheid verkondigt dan de andere — tot de constructie moeten komen van één universeele wereld-universiteit, die dan onzichtbaar zou zijn, en die zich pluriform zou openbaren, n.l. in de verschillende zichtbare universiteiten: |9| Roomsch; Buddhistisch; Gereformeerd, enz.


5. Dekt de pluriformiteit wel, hetgeen men er onder verstaat, met name, zooals men het uitdrukt: Gods waarheid is te rijk, dan dat deze in één instituut ten volle zou kunnen worden verkondigd, maar alle kerken samen prediken de waarheid?

Neen. Als het zóó was, dat de kerken elkaar in het prediken niet tegenspraken, maar aanvulden, dan zou prof. Schilder van deze pluriformiteit graag een apostel willen zijn. Want de waarheid is inderdaad te rijk voor één kerk, één professor, enz. Maar dat bedoelt men niet.

Men bedoelt: de tegenover elkaar staande kerken, die elkaar bestrijden als „ja” tegenover „neen”, zeggen elk iets van de waarheid. Men vergelijke dit niet met de veelkleurigheid — pluriformiteit — in de natuur: iemand met rood haar staat niet tegenover iemand met zwart haar, als „ja” tegenover „neen”; de verschillende kleuren van bloemen in een vaas of in een tuin, spreken elkaar niet tegen. Maar, zegt b.v. de Gereformeerde kerk inzake het Avondmaal: dìt is de waarheid, en de Luthersche: dàt is de waarheid, dan vult dit elkaar niet aan, maar spreekt het elkaar tegen, en dan kan men niet zeggen: hier is pluriformiteit, ze hebben elk wat van de waarheid en vormen samen de waarheid. Dit is integendeel een gevolg van menschelijke zonde of zwakheid, en deze en haar gevolgen mag men nooit vergelijken met een wonder van God, noch noemen met den naam van mooie werken Gods.


Als men nu zegt: er is pluriformiteit-der-kerk, dan zegt prof. Schilder: goed, mits in de eene ware kerk. Er is in Gods schepping inderdaad zooveel rijkdom, dat Hij niet in één vorm, in één verschijningsvorm, die rijkdom heeft laten opgaan. Binnen de ware kerk echter spreken deze verschillen elkaar niet tegen, maar zijn ze te vergelijken met verschillende bloemen in één vaas. Als we den rijkdom van Gods schepping kennen, weten we, dat er binnen één kerk |10| verschillende typen zijn — Drenthen en Noord-Hollanders b.v. — en ook een verschillend type van vroomheid. Maar deze spreken elkaar niet tegen. Zoo is er in de eene ware kerk een groot onderscheid: Hollanders, Javanen, Soembaneezen, Boeren, Kaffers enz. Maar als deze vergaderd zijn in de eene ware kerk, ligt het verschil niet hierin dat men elkander tegenspreekt, onder meer ook in de waarheid en de kerkvergadering (de daad van het vergaderen van de kerk).

Dit is de eenige mogelijkheid om het woord pluriformiteit goed te gebruiken. Dit neemt echter niet weg, dat de verschillen vergaand kunnen zijn. Zoo zal op Java een andere preekvorm noodig zijn, dan bij ons; de Javaan denkt veel in beelden. De Heidelb. Catechismus zal daar — vertaald — zoo zonder meer niet te gebruiken wezen; mogelijk zou daar een andere sacramentsbediening noodig zijn dan hier, maar daar men binnen de ware kerk blijft, wordt dat nooit en tegenstelling van „ja” tegenover „neen”.


6. De pluriformiteitsgedachte kan licht leiden tot subjectivisme: ’t kan zus; ’t kan ook anders. Waar is dan de maatstaf?

Het is niet te ontkennen dat er verschillen zijn, die geen aanleiding tot scheiding behoeven te geven. Maar er zijn zaken, waar je voor moet zijn, òf tegen. B.v. de persoon van Christus; de grondwaarheden. Ga je „voor” en „tegen” verbinden, dan ga je relativeeren. Dan behoudt men vragen, en men komt er nooit uit. Men kan b.v. het christelijk-zijn als samenbindend element aanvaarden, maar dan moet men terstond vragen: wat is christelijk? Is het dit, dat je hebt ’t type van de christenmenschen? Heelemaal niet, maar dat men zich richt naar Christus’ woord en dat gehoorzaamt. Een gesprek van Calvinisten is niet steeds Calvinistisch. Daarom kan men nooit zeggen: breng de Christenen samen en ge krijgt een oecumenische kerk.


7. De pluriformiteitsgedachte is zeker interessant, maar men zeggen iet, dat het geloof van een gereformeerd mensch er mee staat of valt. De Kerk van Christus, |11| die Hij vergadert, moet inderdaad erkennen, dat er plaats is voor variaties in de kerk: de kerk in Duitschland moèst anders uitvallen, dan die in Nederland; God heeft zelf verschillen, variaties in het leven geroepen, die elkaar niet bestrijden. Deze verschillen mogen dan ook niet leiden tot uiteengaan, maar moeten de hoogere eenheid dienen.

God heeft Zelf de variaties gegeven, om te voorkomen dat men uiteen zou gaan. Man, vrouw; rijk, arm; enz. God heeft de verschillen gemaakt. Zoolang er geen zonde was, werkten alle variaties samen tot een hoogere eenheid. Door de zonde worden onder Satans leiding de onderscheidingen echter oorzaak van scheiding: klassenstrijd, rassentegenstellingen, enz. De Kerk moet nu weer het huisgezin, de menschheid Gods zijn, waarin de onderscheidingen samen kunnen gaan, en samen wonen als eenheid van al die variaties. Gods rijkdom wordt niet geopenbaard in één vorm, maar alle vormen vormen samen één lichaam.

Deze gedachte moet steeds leiden tot het „tot-een-vergaderen”, tot het zoeken naar de wereldkerk, op grond van de ééne belijdenis, die niet te ruim mag zijn, maar ook niet te smal.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001