Wietze Geert de Vries (1926-)

K. Schilder over het bolsjewisme/communisme

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven
65e jaargang, onder redactie van W.G. de Vries e.a., Goes (Oosterbaan & Le Cointre)
25,545-556 (24 maart 1990)

a


De naam Bolsjewisme komt van het Russische ‘bolsje’, dat ‘meer’ betekent. Het is die politieke richting in Rusland die bekend staat als het communisme. De naam is ontstaan doordat de meerderheid van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij in 1903 Lenin volgde. Ook na 1917, toen de ‘bolsjewiki’ naar de macht grepen, bleef de Communistische Partij deze naam dragen.

Nu we momenteel de instorting van het communistische systeem zich voor onze ogen zien voltrekken, kan het interessant zijn kennis te nemen van een lezing die K. Schilder in 1921 over het Bolsjewisme hield en die bij mijn weten nooit in druk verschenen is. Ze werd op 23 maart 1921 te Gorinchem gehouden voor de verenigingen ‘Nederland en Oranje’ en ‘Patrimonium’ in het militair tehuis.

Hij schreef de tekst voor deze lezing uit in een zogenaamd preekboekje (bruine omslag, 40 bladzijden), die hij ook voor al zijn preken gebruikte. Hoe verder we komen, des te moeilijker valt het schrift te lezen. Aan het eind volstaat Schilder met korte notities en aanduidingen, die we voor de leesbaarheid tot lopende zinnen hebben gemaakt. Zelfs het kaft aan de achterzijde werd nog van notities voorzien.

Opvallend is de diepgaande wijze, waarop Schilder het Staatsbestel van de Sovjet Unie beschrijft. Dit had natuurlijk gelding, kort na de Russische revolutie. Hoe het allemaal vandaag is ingericht doet hier niet terzake.

Een extra moeilijkheid bij het ontcijferen van de tekst van deze lezing was het grote aantal namen, waarmee Schilder komt, waaronder veel Russische.

We hebben getracht, ook met de nodige hulpmiddelen, ze zo goed mogelijk weer te geven.

In zijn boek ‘De Openbaring van Johannes en het sociale leven’, dat voor het eerst in 1924 verscheen, heeft Schilder bepaalde principiële grondgedachten nader uitgewerkt, die hij hier als predikant van 30 jaar ook al aan de orde stelt.

Het hoeft geen betoog dat de verantwoordelijkheid voor de publikatie van deze lezing niet bij Schilder berust, maar voor rekening van ondergetekende komt. Wel geeft deze lezing een inzicht in de brede oriëntatie van Schilder als jong predikant.

Hier volgt de tekst van de lezing.


W.G. de Vries




Bolsjewisme

Over het bolsjewisme te spreken valt in de tegenwoordige tijd nog niet mee. De beweging is daartoe nog te jong.

Bovendien vindt ze haar voornaamste arbeidsveld in een land, dat altijd duister geweest is. Bovendien in een tijd, die niet alleen de corruptie in de pers sterker dan ooit in de hand werkt, maar ook door publicatie van onjuiste berichten of door verzwijging en verdraaiing der feiten de zuivere waarneming vaak onmogelijk maakt.

De kruitdamp is nog niet opgetrokken. ’t Gaat als in de dagen der Franse revolutie. Wie de platen van die tijd onder de ogen ziet, de karikatuurtekeningen, vindt in de Franse revolutie ongeveer hetzelfde beeld als tegenwoordig van de bolsjewiek gegeven wordt. Men krijgt gewoonlijk de schildering van een baarlijke duivel, slordig gekleed, met ogen, waaruit de bestialiteit u tegengrijnst, een mensaap, maar die de evolutie schijnt door te maken, niet van aap tot mens en van mens tot engel, maar van mens tot aap en van aap tot duivel.

Toch is het door onze eigen mensen erkend dat wij van de Franse revolutie meer dan één resultaat hebben geaccepteerd en dat ook bij de meest stellige verwerping van het revolutionaire dogma daar plaats overblijft voor de rehabiliterende erkenning, dat ook in de Franse revolutie mensen geweest zijn, die geloofden aan edele motieven, die uitzagen naar een heilsstaat, waarin vrede en recht zouden komen tot de eeuwige vrede.

Zal ook straks die overtuiging opnieuw plaatsmaken voor vooroordeel en hartstochtelijk kritiseren, nu het geldt de beoordeling van het bolsjewisme?

Wij geloven het wel.

Maar even beslist handhaven wij, dat zelfs voor wie de courantenberichten aanvaardt met de grootst mogelijke reserve, uit de officiële gegevens omtrent het bolsjewisme reeds zoveel is af te leiden, dat het zijn ernstige roeping wordt om Gods wille, tegen dit stelsel met alle macht te strijden.

Daartoe een zwakke poging te wagen is voor deze avond ons doel.


Wanneer we letten op het ontstaan van de bolsjewistische beweging, valt het moeilijk dit in het kort te schetsen. Het is natuurlijk vanzelfsprekend dat deze beweging in het algemeen samenhangt met revolutionaire woelingen van de laatste decennia.

Rusland — het land van de knoet en de knechterij, van absolutisme en tsarenheerschappij — is vanzelf voorbestemd als een haard van revolutionaire woelingen en obscure machten.

Allereerst denken we aan de nihilisten, opgekomen in de jaren na de Krimoorlog (1854-1856). Deze beweging werd geleid door intellectuelen, vooral door in Duitsland studerende studenten. Men kwam in heftig verzet tegen de oude leer en praktijk. Men erkende geen alleenheerschappij en wilde geen klassebevoorrechting. Er werd strijd gevoerd tegen familie en eigendomsbegrip.

Men moest deze strijd voeren, niet door aansluiting aan het verrotte Westen, dat ook al niet beter ws. Nee, niets, nihil mocht men van het Westen overnemen en niets, nihil in het Oosten laten staan. Vandaar de droefgeestige naam van nihilisten, een naam die vooral door de roman van Iwan Toergenjev ‘Vader en Zoon’ burgerrecht verkregen heeft. Deze beweging werd toen allereerst geleid door Tsjernisjevski met zijn geheime vereniging ‘Het jonge Rusland’. Deze Tsjernisjevski is om zijn revolutionaire propaganda naar de mijnen gezonden en daar gestorven.

Toch won die propaganda al meer veld. De tijdsomstandigheden werkten mee: de hervormingen van Alexander II brachten voorlopig weer nieuwe smarten, doch de verwachte zegeningen lieten wat erg lang op zich wachten. De adel werd beroofd van herendiensten, de boeren kregen zware lasten. Corruptie, achteruitzetting en eenzijdige promotie deden ’t overige.

Zo werd een geheime vereniging als ‘De Hel’ opgericht, waar vorstenmoord gepredikt werd, en die oorzaak was van de aanslag op Alexander II, gepleegd door Karakasof.

Het program van de nihilisten werd door Bakoenin op het congres van Basel in 1869 aldus omschreven:

Onteigening van alle bezit; afschaffing van alle nationale staten; grondvesting van de internationale |547| werkliedenstaat.

De ontevredenheid steeg na de oorlog met Turkije in 1877. Uitgeputte geldmiddelen, geschokt crediet, de grieven over de nog steeds voortdurenden afwezigheid van grondwet en volksvertegenwoordiging zetten het werk van de revolutionaire propaganda voort. Men kreeg geheime drukkerijen die manifesten de wereld insmokkelden, als: De wilde volken; en een blad met de naam Grond en vrijheid. Er kwam een geheime raad, het zogenenaamd uitvoerend comité, dat voor geewterroristisch geweldmiddel terugdeinsde.

Toen kwamen de herhaaldelijk gepleegde aanslagen op bekende regeringspersonen, officieren als Heyking, generaals als Mezensev en Knoop en Oventelen (?), prinsen als Krapotkin, gouverneur van Karkof (Charkow), politiebeambten als Reinstein, gouverneurs als graaf Tjertkof, politiecommissarissen als Pietrofski. Allen vielen als slachtoffers en de moordenaars werden niet of met de uiterste moeite ontdekt. Waar nog bij kwam de mislukte aanslag van Solowjew op Alexander II en de ontzaglijke branden in Ovenbrug, Oeralsk, Irbit, Moskou en andere steden. Later kwamen er herhaalde aanslagen op het leven van de tsaar, die tenslotte op 13 maart 1881 aan zijn leven een einde maakten.

Toen kwam aan de regering Alexander III. Deze kreeg al direct de waarschuwing, voorzichtiger en minder tyranniek te zijn dan zijn vader. De waarschuwing hielp niet veel; Alexander III liet zoeken naar de schuldigen, die bij de aanslag op zijn vader betrokken waren en verklaarde dat zijn onbeperkte macht hem door God gegeven was, en dus door hem zou worden gehandhaafd. Het gevolg was, dat de partij van de volkswil (de Narodjana Volja) opnieuw ging werken. In 1887 valt de mislukte aanslag op Alexander III, waarbij reed de oudste broeder van de tegenwoordig overbekende Lenin, Alexander Iljitsj Oeljanov, betrokken was en op 20 mei 1887 werd opgehangen.

Toen was de eigenlijke betekenis van de Narodjana Volja gebroken. Ze was ook al te negatief en al te nihilistisch aan ’t werk getogen.


Maar intussen waren de toestanden voor andere verhoudingen rijp geworden. De zich al breder uitslaande industrie had de klasse van fabrieksarbeiders in het leven geroepen en daarmee was de eigenlijke opkomst van het zelfbewuste proletariaat en van de sociaal democratie verzekerd.

Opgericht werd het genootschap De bevrijding van de arbeid, o.a. door Plechanov, Axelrod en Vera Sassoelietsj.

Deze nieuwe sociaaldemocratische partij stelde zich bewust tegen de nihilisten en de terroristen. Ook wilde zij niets weten van de nastreving van een maatschappelijke verbetering langs de weg der vroegere z.g. Narodkini. Deze laatsten wilden voortborduren op het primitieve agrarische communisme. Maar de sociaaldemocraten van de nieuwe tijd verwachtten het heil niet van de boeren, maar van de fabrieksarbeiders.

In deze partij tekent zich als spoedig duidelijk af de figuur van de in onze dagen overbekende Lenin. Deze heette eigenlijk Vladimir Iljitsi Oeljanof en behoorde tot de lagere adel. Geprikkeld door de terechtstelling van zijn broer en door het verbod van studie te Kazan, waar hij met de revolutionaire propaganda zich bezighield, bleef hij een revolutionair propagandist, die telkens van naam veranderde en voortdurend de politie wist te ontduiken.

Al spoedig kreeg Lenin directe invloed op de loop der beweging. Er was al in 1898 te Minsk een geheime conferentie gehouden ter oprichting van de sociaal democratische partij.

De vraag rees: hoe zou men de arbeid aanpakken? Sommigen stonden de economische opvatting van de partijtaak voor: ze zagen massa nog niet rijp voor een revolutie en wilden dus voorlopig nòg niets anders doen dan direct de belangen der arbeiders bevorderen. Maar de andere meer linkse groep wilde maar direct revolutie in de hand werken.

Natuurlijk koos Lenin voor de laatste opvatting, daarbij gesteund door Plechanov, Martov en |548| Potresov. In Genève verscheen hun orgaan Iskra (De Vonk) en almeer kreeg de richting, door het blad vertegenwoordigd, de overhand.

Dat bleek dan ook al spoedig in 1903. In dat jaar werd een conferentie gehouden te Brussel en, toen de Belgische regering met een verbod kwam, werd de conferentie te Londen voortgezet.

Martov stelde voor het arbeiderselement te versterken, daarom de toegang tot de vereniging te vergemakkelijken en dan langzaam het doel naderbij te komen, langs lijnen van geleidelijkheid. Maar Lenin wilde daarvan niet weten. Niet op de lange baan schuiven, was zijn leuze. Men moest van de partij een organisatie van beroepsrevolutionairen maken; de redactie van Iskra moest groter macht worden toegekend in de leiding van de partij.

Op dit congres nu bleef de partij van Martov in de minderheid; daarom heette zij die der mensjeviki. En die van Lenin had de meerderheid en werd daarom die der bolsjeviki genoemd.

Men ziet dat de naam van de bolsjewiek niet zo heel vreselijk is als in zijn verschijning. Eigenlijk een al te neutrale term.

Merkwaardig is evenwel de niet geheel logische eis van Lenin, dat voor de revolutie die hij zocht, zal worden ingevoerd de dictatuur van arbeiders en van boeren. Eerst de oligarchie van het revolutionaire comité van actie en dan ineens de dictatuur van arbeiders en boeren, die door Lenin zelf in het bereiken van de revolutionaire mondigheid en zelfstandigheid zijn tegengehouden. Voorwaar, hier tekent zich reeds af een van de grondfouten die alle revoluties kenmerken, maar vooral die der bolsjewiki, de keuze der menigte, de onmondigen.

Toen dan ook in 1905 het eerste congres der bolsjewiki te Londen gehouden werd, vielen de beslissingen uit in de door Lenin aangegeven zin. De mensjewiki hadden samenwerking begeerd met de democratische burgerlijke partijen en verwierpen de dictatuur van arbeiders en boeren; maar de bolsjewiki besloten tot verwerping van de eerste en proclamatie ter rechter tijd van de tweede.

De omstandigheden leidden ertoe, dat de radicalen al steviger in het zadel kwamen te zitten. Toen in 1905 tengevolge van de nederlaag in de Japanse oorlog de revolutie opnieuw het hoofd omhoog stak, gaf de tsaar zijn z.g. Octobermanifest.

Daarin werd beloofd: Bijeenroeping van een volksvertegenwoordiging met wetgevende macht, uitgebreid kiesrecht en vrijheid van vereniging en vergadering.

Deze overwinningen waren verkregen door de samenwerking van bourgeoisie en arbeidersklasse. Maar terwijl de eerste het nu voorlopig al goed vond, daar wilde de laatste nu verder de triomf genieten.

In Petrograd werd daartoe een raad van arbeiders gevormd, het eerste begin van de z.g. Sovjet. Daarbij speelde Trotsky een voorname rol. De revolutionaire actie werd onverzwakt voortgezet en de burgerlijke democraten (z.g. kadetten) al meer gewantrouwd, omdat ze niet verder mee wilden gaan en dus verraders waren van de beweging. De partij der mensjewiki kromp al meer in en het radicalisme der bolsjewiki overwon zienderogen.

Zo ging het een tijdlang door. Herleving der reactie gaf tijdelijke opleving der oude meningsverschillen tussen mensjewiki en bolsjewiki en natuurlijk bleef praktisch-economische arbeid in het belang der proletariërs een tijdlang de enige, die zichtbaar was.

Niet elke dag kan men revolutie maken.

In de tijd, die verliep tussen deze periode en de grote Europese oorlog is de bolsjewistische partij al meer zelfstandig opgetreden. Gedeeltelijk dankte ze dat aan de geheime politie, die verschillende van haar agenten deed deelnemen aan de beraadslagingen, deed verkiezen in de Doema 1, en liet spreken in bolsjewistische geest, omdat ze meende op die manier een ontijdige beweging te kunnen uitlokken, die dan evenals vroeger de Decemberopstand, gemakkelijk kon worden onderdrukt. Zelfs werd door dat gewaagde spel de Pravda, het bolsjewistische blad, financieel gesteund door de geheime politie. Bekend is ten dezen de rol van |549| Malinovsky, die spion was der Ochranja (geheime politie!) en een zeer lange tijd als volkscommissaris opgetreden is, waardoor hij van de stand van zaken altijd op de hoogte bleef.

De wereldoorlog schoof Lenin en Trotsky vanzelf weer op de voorgrond. Natuurlijk deed de leuze weer opgeld dat alleen het imperialisme de schuld droeg van de oorlog. Uit alle landen moet het proletariaat de verdediging der eigen natie opgeven en zich verzetten tegen de oorlog-doordrijvende machthebbers. Wereldoorlog moest leiden tot wereldrevolutie. Zelfs hoopte Lenin op de nederlaag van Rusland, opdat uit de chaos der natie de kosmos voor het internationale proletariaat zou geboren worden.

En toen kwam de februari-revolutie van 1917, de geweldige. Kerenski’s regering was zwak. Kornilovs poging tot een reactionaire staatsgreep mislukte; vertwijfeling deed alom grijpen naar het nieuwe en vooral naar het radicale. En zo kon in Nov. 1917 de bolsjewistische partij gemakkelijk haar triomf behalen. Lenin werd nu de opperheerser. Kerenski’s regering werd gebroken en het bolsjewisme had zich baangebroken.

Een van zijn eerste daden was: een begin te maken met de algehele onteigening der bezittende klasse.


De schildering van het verdere verloop van de bolsjewistische beweging zult u me besparen. Ieder weet, hoe ook in Hongarije, vanuit Boedapest Bela Kun met consorten de wereld met de bolsjewistische zegeningen heeft willen infecteren. De rode terreur is daar niet minder dan in Rusland de geopende hel gebleken. De Hongaarse communisten zijn de geesteskinderen van Lenin. Merkwaardig is ook hier in Hongarije, evenals in Rusland, de invloed die van de joden uitgegaan is op de bolsjewistische beweging. Enerzijds stonden daar de joden, die geld en grootgrondbezit hadden verworven, anderzijds de intellectuele joden. De begeerte tot uitbreiding en versterking van hun machtspositie moest hen wel ertoe drijven, alle bewegingen te benutten en steunen, die hun de gelegenheid openden tot gemakkelijke verovering van invloed en aanzien.

En voor het overige zijn de feiten overbekend. Wie heeft niet gelezen van de arbeidersraden, van de radenregering en de radenrepubliek? Wie weet niet van de al brutaler zich voortdringende dictatuur van het proletariaat, dat intellect als misdaad en cultuur als argument voor vonnis beschouwt? Wie ziet niet de geweldige afkeer tegen kerk en christendom?

En hoe ook in Nederland de beweging veld wint, ook al door Russische agitatoren gesteund in haar propaganda, ’t is bekend. Merkwaardig is ook hier de samenwerking van studeerkamermensen met plat janhagel. De een denkt over de kwesties heen, de ander denkt helemaal niet. De een ziet een nieuwe maatschappij op papier, de ander is enkel een werktuig van de machine der revolutie. Namen als van drs. H.W.Ph.E. van den Bergh van Eysinga (Revolutionaire cultuur), van dr. Don de Lange (?), van B. de Ligt, Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst om van dr. W. van Ravesteyn en D. Wijnkoop maar te zwijgen, spreken, meer dan een lange opsomming der bolsjewistische gevaren. En ook in Nederland vinden de geschriften van Bela Kun, Lenin (Staat en revolutie) Loenatschanski, Marx-Engels (Het Communistisch Manifest), Karl Radek (De ontwikkeling van het socialisme van wetenschap tot daad), van Trotski en anderen grage vertalers, uitgevers en lezers. Het bolsjewisme is niet dood. Ook in Nederland niet.


Wat is nu de grondgedachte en de theorie van het bolsjewisme?

En hoe tracht men die in de praktijk te verwezenlijken?

Welke kritiek valt erop uit te oefenen? (Dan maakt Schilder enkele notities voor zichzelf met het oog op de verdere uitwerking in deze lezing, die we hier achterwege laten.)

Volgens hem is de grondgedachte: Socialisering van de productie-middelen door de dictatuur van het proletariaat.

Dit laatste (de dictatuur van het proletariaat) is een onmisbaar bestanddeel. Van het meest volstrekte kiesrecht wordt geen heil verwacht. De |550| kapitalistische klasse zou toch steeds blijven heersen door het geld. Daarom moet het vertrapte arbeidersvolk bevrijd worden en komt er een meedogenloos optreden tegen de oude onderdrukkers. Er moet een einde komen aan de uitbuiting van de ene mens door de andere.

Daarom is elke niet-proletariër rechteloos. Alleen zij zijn in de Radenrepubliek bruikbare mensen en kiesgerechtigd:

1. die in hun levensstandaard voorzien door productief en nuttig werk en ook die anderen daarbij helpen door verzorging van de huishouding;

2. soldaten en zeelieden van het republikeinse leger;

3. zij die tot een van die twee categorieën behoren, maar tot arbeid ongeschikt werden.

Renteniers en rijkaards hebben dus niets te vertellen. En dominees, pastoors en rabbi’s natuurlijk evenmin, want die doen geen nuttig werk. Volgens de bolsjewisten der vlegeljaren is in het algemeen alle intellectuele arbeid leegloperij en tijdverspilling.

Maar nog iets anders hebben wij genoemd, toen de grondgedachte van het bolsjewisme ter sprake kwam: ook de socialisering van de productiemiddelen is vermeld. Deze gedachte is reeds uitgesproken door Marx en Engels. In 1847 stelden zij op hun Communistisch Manifest, uitgaande van de in Londen opgerichte communistische bond. Daarin werd aangedrongen op gemeenschap en socialisatie van productiemiddelen en de grond (dat is de eis van het z.g. collectivisme). Het latere communisme ging nog verder en schoof nog meer op naar de linkerzijde. Het wilde niet alleen de productie in gemeenschap brengen, maar ook al het geproduceerde. Lange tijd zijn de theorieën verkondigd van de kolonies, waar men de mensen zou samenbrengen, om te doen wonen in geweldige kazernes; de maaltijden zouden gemeenschappelijk worden, de kinderen gezamenlijk worden opgevoed, en sommige heethoofden kwamen al tot de leer van de gemeenschap der seksen. Bij dit stelsel is de enige maatstaf voor ieders recht: hetgeen geproduceerd is als behoefte (terwijl de sociaaldemocraten en de collectivisten de maatstaf zoeken in de arbeid, het eigen aandeel in de productie). De maatschappij wordt één grote familie. Dergelijke communistische ideeën zijn niet uitgevonden door de tegenwoordige bolsjewiki, maar, reeds duidelijk uitgesproken door Thomas Morus (1516), Campanella (Civitas soles), Baboeuf, Buonarotti, Richard Owen, Edward Bellamy, en de koloniën in Amerika, alsook die van Frederik van Eeden in Nederland. Het is daarom te bewijzen, dat communisme en bolsjewisme nog geen synoniemen zijn.

Toch is het communisme door de drang der omstandigheden juist bij uitstek de leer der bolsjewisten geworden en gaat het er al aardig op lijken, dat men de namen bolsjewieken communist door elkaar kan gaan gebruiken.

Nader onderzoek naar de theorie van het bolsjewisme brengt ons allereerst naar de vraag, wat voor de bolsjewieken de staat is.

De staat is niet een van buiten opgelegde macht, |551| maar een product der gemeenschap zelf. Hij is enkel orgaan van een regerende klasse, die zich bedient van leger, politie en bureaucratie. Altijd gehoorzaamt de staat de bovendrijvende klasse en de staat die altijd dat gedaan heeft in dienst van kapitalisten en reactionairen, moet nu eerst in dienst van het proletariaat worden gesteld en daarna kan hij gevoegelijk verdwijnen. Zijn de klasse-tegenstellingen verdwenen, dan kan de staat worden opgeheven.

De proletarische revolutie mag dus de staatsvorm alleen zó lang bewaren, als hij nodig is tot zelfhandhaving. Is de bedoeling der proletariërs verwezenlijkt, is de productie door socialisatie in andere banen geleid, en de maatschappij langs die weg herboren, dan heffen we de staat op.

In dezen is dus het bolsjewisme wezenlijk verschillend van andere socialistische zienswijzen. Andere socialistische beschouwingen behouden de staatsvorm en zien in de volksstaat de belichaming van hun sociale denkbeelden. Maar het communisme wil ook de volkstaat niet; verlangt geen enkel machtsinstituut en wil enkel het sociale belang laten leiding geven.

Ook van het anarchisme is dus het bolsjewisme onderscheiden. De anarchist wil het bestaande afbreken; de staat omverwerpen, onmiddellijk. Doch de bolsjewiek houdt de staat in stand net zolang als die uit defensief oogpunt noodzakelijk is.

Van de tegenwoordige staatsvorm wil hij gaan via de proletarische revolutie tot een soort halfstaat, die zich vanzelf ontbindt en oplost tot de eeuwige vrede van de heilsstaat, waarin meer op heil dan op staat de nadruk valt.

Het gaat dan ook in de bolsjewistische lijn de weg op van de evolutie; maar de evolutie komt eerst na de revolutie; het groeiend nieuwe leven ontkiemt slechts op de puinen van het oude.

Diezelfde weg moet het ook opgaan met de verhouding der klassen. Klasseheerschappij is de overgangsvorm. Tegenover de oude klasseheerschappij (van de kapitalistische bourgeoisie etc.) komt een tijdlang de nieuwe (van de proletariërs). Maar dat is enkel middel, geen doel. Het doel is te komen tot opheffing der klassen.

Op welke wijze tracht men nu de ‘halfstaat’ die zich tot staatloosheid moet ontwikkelen in te ruilen? Met andere woorden: hoe ziet in hoofdlijnen de volksrepubliek der bolsjewistische maatschappij eruit?

Laat mij beginnen met een belijdenis van impotentie. Ik weet het niet.

Ik zou u kunnen spreken van schrikkelijke dingen. Van huwelijkswetten, van legitimatie der onzedelijkheid, van georganiseerde vrije liefde, van communisme der sexualiteit, die mogelijk zeer interessant zouden zijn, maar waarvoor te weinig officiële bewijzen te vinden zijn. Ik zou kunnen verhalen van de meest ongelooflijke dingen. Maar ook tegenover het bolsjewisme hebben wij het negende gebod toe te passen.

We willen bedenken, dat veel courantenberichten onjuist zijn. Dat veel berichten òf overdreven zijn òf aanzien voor algemene regel, wat alleen maar bijzondere afwijking is. Wij willen niet generaliseren.

Toch, met de grootst mogelijke soberheid krijgen we van de bolsjewistische maatschappij wel enigermate een voorstelling in grote trekken.

Alleerst natuurlijk is het leidend motief dat alleen arbeid aanspraak maakt op waardering en op recht. Wie niet arbeidt zal ook niet eten. Parasieten worden afgestraft. Tenminste op papier. Ingevoerd is daarom het z.g. arbeidsboekje. Mensen die niet direct zichtbaar werk doen, b.v. bestuursleden van maatschappijen, bankiers, advocaten, oud-officieren, moeten een behoorlijk |552| ingevuld arbeidsboekje kunnen vertonen, waarin minstens 1 x per maand genoteerd worden de verrichte werkzaamheden in het algemeen belang. Alleen op die voorwaarde mogen ze delen in de verstrekking van levensmiddelen.

Het spreekt vanzelf dat het er bij deze beschouwing voor de geestelijke stand nog slechter uitziet dan tot nu toe. Dominees en priesters doen nu eenmaal geen nuttig werk. ’t Zijn gifspreiders. Godsdienst is opium. Welke verstandige staat houdt een opiumkit als de kerk in stand! Scheiding van kerk en staat mag wel nummer één zijn in het communistisch program. Wel heeft in Hongarije b.v. de idee van de kerk de bolsjewisten een ogenblik bekoord: de kerk als middel tot propaganda. Bij de wieg van de volksrepubliek had ook de clerus gestaan, en de kerkelijke democratie zou misschien kunnen helpen, dacht men. Zo kreeg men zelfs de haute nouveauté van een Zielenraad (?). Maar ’t zielige ding was gauw ter ziele. En in plaats daarvan kwam in Hongarije (hierover spreek ik thans, omdat mij daarvoor officiële gegevens ten dienste staan) de uitputting der kerk. De kerk had nu eenmaal de kapitalistische maatschappij gesteund. Daarom werd ze van haar bezittingen geheel of gedeeltelijk beroofd. ’t Kerkelijk vermogen werd geliquideerd; onroerende goederen gingen over in staatsbeheer. In Boedapest namen de communisten weg: aan baar geld en effecten 29 en een kwart millioen florin, van de Rooms Katholieken, 14 en een half millioen, van de evangelischen, ruim 23 millioen van de gereformeerden en een en een kwart millioen van de Griekse Kerk. En dan de confiscaties en diefstallen op het platteland! In totaal is geliquideerd voor ruim 204 en een half millioen. En de priesters liepen rond zonder werk; bisschoppen, domheren, professoren in de theologie moesten een goed heenkomen zoeken. En deze anti-kerkelijke actie is natuurlijk, geëindigd in fusilladen, inkerkering, ophanging etc.


Zo wordt wel radicaal gebroken met het oude. Ter verdere bestrijding van het ancien regime dient dan de omvorming van de school, die natuurlijk doortrokken moet zijn van de bolsjewistische geest, de beheersing van de pers, die klassenhaat predikt en als propagandamiddel moet gebruikt worden, en die in Hongarije inplaats van met de meermalen ietwat onnozele journalisten nu overgeleverd werd aan obscure typen, bloeddorstige knapen, soms een 20-jarige slungel (Leitner).

De rechtspraak werd grondig gemetamorphoseerd; rechters werden uit arbeiders gekozen; het proletariaat en de boerenbevolking moet aan de rechtspraak deelnemen, want ook in de revolutie rekent men met de ijdelheid der mensen, en daarvan moesten bij elke rechtszitting gerechtelijke bijzitters present zijn; de lijsten daarvoor moeten uit de ledenlijsten der vakvereniging worden samengesteld. In drie uur werden soms 12 zaken onderzocht. Eerst waren de rechters leken; later werd bepaald dat de rechtbanken, juridisch geschoolde raadgevers konden aanwijzen. Doch nog een beperking (?): de mensen, die ’t weten, mogen alleen adviseren, en de leken beslissen.

Het politiecorps is natuurlijk afgeschaft. Leden van het voormalig politiecorps zijn uitgesloten van actief en passief kiesrecht. Nieuwe politie is ingesteld, de z.g. Tsjreswytsjaika, die al precies optrad als de oude tsarenregering, en die ook evenals de oude Ochranka de geheime politie niet verwierp.

De administratie werd ook grondig herzien. Een ambtenaar is geen bureaucraat meer, maar’een duivelstoejager. Tenminste op papier. Elk ogenblik kan men hen zijn mandaat ontnemen. En dat is een maatregel niet alleen op papier.

Bewapening is alleen toegestaan aan de proletarische massa, niet aan wie niet werken. De bezittende klasse is geheel ontwapend.

Voorts werd besloten tot socialisatie van grond en van bedrijven (b.v. naphtaindustrie, suikerfabrieken, raffinaderijen), confiscatie der banken, die immers de kankergezwellen zijn van de kapitalistische maatschappij en die vervangen zijn door een volksbank. En als zo het kapitaal naar binnen is geregeld en beheerst door de bolsjewistische opvatting, dan gebeurt het straks ook naar buiten; de leningen worden geannuleerd; waarbij dan nog kwam de schandelijke geldvervalsing, die de commune maakte tot economische schijndood.

En wanneer zo de oppositie gebroken is, komt de positieve arbeid tot verwezenlijking van eigen ideaal. Men voert straks in het radensysteem. Men voert in politiek-proletarische organisaties, samen vormende de alrussische sovjetregering. De stedelijke sovjets en de gouvernements-sovjetscongressen stellen samen een alrussisch sovjetcongres. Dit kiest weer het alrussisch centraal uitvoerend comité, het hoogste wetgevend bestuursorgaan. Voor de lopende bestuurszaken wordt benoemd de raad van volkscommissarissen, die aan het uitvoerend comité verantwoordelijk is.

Plaatselijk is de organisatie aldus. In de steden kiezen de kiesgerechtigde leden raden (1 afgevaardigde op de 1000 inwoners). Op het platteland 1 op de 100. Stedelijke raden tellen hoogstens 100, plattelandsraden hoogstens 50 leden. Mandaat hebben ze voor 3 maanden. Deze raden fomeren weer: kantonnale-, districts-, gouvernements- en provinciale congressen.

Het kiesrecht wordt gegeven aan mannelijke en |553| vrouwelijke leden van de radenrepubliek boven 18 jaar, mits niet tot de bourgeoisie behorend, want dan zou men op één lijn staan met krankzinnigen en misdadigers en mensen onder curatele. Het bestuur is in hoge mate gedecentraliseerd. Tegen verschillende excessen van dit decentralisatiesysteern zijn maatregelen genomen.


Al lopen we iets vooruit, toch is het hier wel de plaats in ’t voorbijgaan op te merken, dat de verkiezing allesbehalve democratisch is. We zullen nog zwijgen over de uitsluiting van de bourgeoisie, waartegen ook Kautsky opkomt, als hij pleit voor bescherming van minderheden. Maar iets anders is de achteruitzetting van de armere boeren ten plattelande. Immers de sovjets van de stad nemen deel aan de verkiezing van het alrussisch radencongres naar een maatstaf van 1 afgevaardigde op 25000 kiezers, doch de boeren van het platteland naar de maatstaf van 1 op de 125000 inwoners. Derhalve, de fabrieksarbeiders zijn verre de baas boven de boeren. Het hoog belang der boeren wordt blijkbaar niet begrepen. Maar erger is dat zo gespot wordt met het hemelhoog verheven stelsel van het meerderheidsbeginsel. Temeer is dit stuitend, omdat de boerenbevolking in Rusland zeer overwegend in aantal is. Dat is geen democratie. Dat is usurpatie. Dat is onderdrukking. Dat is de uitbuiting van de boer, niet door de landeigenaar, maar door de meneer van de fabriek.

Trouwens, ook op andere punten blijken democratie en bolsjewisme ver uiteen te lopen. Het is zuivere klasseheerschappij, althans voorlopig. ’t Parlementaire stelsel is natuurlijk bij hen contrabande. Vreedzame partijstrijd en regelmatige debatten helpen natuurlijk niet. Geweld moet de basis zijn voor de eeuwige vrede.

Voorts wordt aangestuurd op vereenzelviging van wetgevende en uitvoerende macht. Men verlangt niet dat de ene macht almaar praten en de andere almaar doen zal. De scheiding der staatsmachten moet worden opgeheven. De afgevaardigden, die besluiten, moeten zelf werken, zelf uitvoeren, zelf hun genomen decreten toetsen aan de werkelijkheid.

Het kenmerkende en typische van deze wijze van bestuur is natuurlijk gelegen niet zozeer in haar zuiver vertegenwoordigend karakter (want dit heeft ze niet), maar in de doorgedachte proletarische idee; de korte duur der mandaten, en de mogelijkheid van spoedige herroeping van een eenmaal genomen besluit. De afgevaardigden zijn natuurlijk geheel partij-organen geworden, al heten ze volksvertegenwoordigers. Het volk is immers één grote partij: de proletarische partij. Zelfstandigheid hebben ze dan ook eigenlijk niet.

Ook het economische en sociale leven staat onder bestuur van de radenregering. Opgericht is een Hoge Raad voor de Materiële Economie. Hun taak is vastgesteld door het reglement voor de Hoge Raad. De samenstelling van de gewestelijke bedrijfsraden geschiedt door de betrokken vakbonden. De technische, administratieve en commerciële leiding is in de raden vertegenwoordigd. De gewestelijke raden hebben tot taak: de leiding van de bedrijven, die eigendom zijn der republiek, het onderzoek van gerezen geschillen, de controle over gebruikte grondstoffen etc., de regeling van de arbeid en de verdeling van producten en levensmiddelen.

Alle bedrijven en ondernemingen staan onder scherpe controle (althans op papier). Die controle wordt uitgeoefend door mensen die in de ondernemingen werkzaam zijn. De controlecommissie heeft slechts op één bedrijf betrekking; maar ze hebben dan ook grote macht; |554| recht van inzicht op de correspondentie; vaststelling van de minimum opbrengst, regeling van de aankoopsprijs der fabrikaten, inzage op de boekhouding. Voorzover er nog een eigenaar of zo iets is, heeft hij zich onvoorwaardelijk neer te leggen bij de beslissing der commissie; al is appèl op een hogere controlecommissie mogelijk.

Het spreekt wel vanzelf, dat deze maatregelen heftig verzet hebben uitgelokt, een verzet dat alleen door de terreur kon worden gebroken of gesmoord.

De Sovjet spoorde de arbeiders aan, te zorgen dat zij de kracht behielden en niet de eigenaars der ondernemingen. Veel eigenaars konden zich natuurlijk niet vinden in de arbeiderscontrole. Daarom werden hun ondernemingen tot staatsbezit geproclameerd en onder strafbedreiging werd van personeel en administratie geëist, dat ze hun plicht zouden blijven doen. En omdat de nationalisatie der bedrijven toch goed te pas kwam en geheel in de lijn der bolsjewistische idee lag, daarom is bijna overal de confiscatie der ondernemingen doorgevoerd.

Nadruk moet hier gelegd worden op het onderscheid tussen Russische en Duitse toestanden ten dezen. In Rusland is de arbeidscontrole een overheidsfunctie en is ze een onderdeel der communistische ordening, die de gehele maatschappij wil doortrekken als een zuurdeeg. Maar in Duitsland is het systeem enkel om utiliteitsredenen ingevoerd. Het is daar een compromis tussen werkgevers en werknemers; en van een diepgaand en beheersend regelen der onderneming door de arbeiders is in Duitsland geen sprake.


Kritiek

Moeten we nu alles in het bolsjewisme veroordelen? Neen. Ongetwijfeld is er veel in dat ook ons toespreekt. Er was in feite ontreddering. En er werden wel degelijk maatregelen ter verbetering genomen, die serieus bedoeld waren.

Er zijn ook nobele figuren, die allesbehalve ingenomen zijn met de ploertige praktijken van het gros.

In elke revolutie moet onderscheiden worden tussen excessen en grondgedachten.

De Watergeuzen kwamen ook meehelpen aan de Reformatie, maar menige Watergeus zou thans onder censuur staan.

Beeldenstormers, Wederdoperij en al die dingen omnevelen het licht der Reformatie. Maar daarom moet de historicus ook wachten tot die dampen opgetrokken zijn.

Dat recht van uitstel van kritiek willen we ook de revolutie gunnen.

Zij, die thans van de hel der Russische republiek spreken, moeten ook niet vergeten, dat in meer dan één opzicht Rusland vóór die tijd een voorportaal van de hel was, alleen maar met een andere naam erop.

Ook in dit bolsjewistisch zoeken naar een heilstaat beluisteren wij de oude klanken van de Schrift.

Eeuwigheid in het hart. 2 Zoeken van het verloren paradijs.

Verschillende dingen bevatten een kern van waarheid:

1. samenwerking tussen werkgever en werknemer;

2. verkorting van de arbeidsdienst;

3. nastreving van internationale eenheid;

4. verzet tegen uitbuiting.

Ja zelfs, zózeer is er in het communisme iets dat bekoort, dat men vaak gemeend heeft in de bijbel steun ervoor te vinden.

Te denken valt aan het gemeenschappelijk delen van bezit in de christelijke gemeente te Jeruzalem. Alleen: 1. dat gebeurde vrijwillig; 2. het was heel iets anders: een vrije liefdedaad. 3. alleen locaal bepaald en voor een bepaalde tijd. Ook bestond er geen afschaffing van de eigendom, het gebeurde juist op de grondslag daarvan.


We komen nu tot de kritiek op het bolsjewisme.

a) Immanente kritiek. Het stelsel bevat in zich zijn eigen veroordeling.

Men wil de weg der evolutie op, doch niet dan na revolutie. De staatsvorm is een onding, de staatsverheerlijker een onmens; toch moet dat onding, toch moet die onmens nog een tijdlang de zuivere idee van de bolsjewistische samenleving beschermen, ja kweken. De jonge plant van de anti ‘staatsinrichting’ wordt niet alleen geboren, maar ook opgekweekt in de staatsvorm van de oude stempel. Dat is niet alleen proletarisch jezuïtisme, waarbij het doel de middelen heiligt, doch het is eigenlijk nog minder dan dat. Het is wèl jezuïtisme, moreel gesproken, maar het is minder dan jezuïtisme, intellectueel gesproken. Zoo naïef is de Jezuïet niet. Meent men waarlijk, dat de denkbeelden der nieuwe maatschappij zo gemakkelijk zullen ingang vinden dat het machtselement kan wegvallen uit de rechtsorde?

Met recht is door Paquet gesproken van een tot staatsmacht geworden optimisme, het geloof aan een nieuwe mensheid.

Arme tobbers, die menen, na zoveel eeuwen van tegengestelde ervaring met één machtsdaad in korte tijd te kunnen komen tot eeuwige vrede, waarin hoogstens nog enkele personen, maar niet de massa tot afwijking van de geboden der hoogste liefde kan vervallen.

Ook hier zien we weer hetzelfde, als wat ze het christendom verwijten: nl. dat de bereiking van |555| de eindelijke openbaring in het volle wezen verder ligt en langer wacht dan de momentele verschijningsvorm. Het mag dan geen wissel op de eeuwigheid zijn, direct invorderbaar is die wissel van de ideale bolsjewiek toch ook in de verste verte niet. Het is een sprong in het duister. Nivellering van het oude. Maar geen differentiëring naar Gods idee van het nieuwe.

Trouwens, onze kritiek raakt ook andere dingen. Ook de grondslag, juist de grondslag. Want aan deze beschouwing ligt het historisch materialisme ten grondslag, gevarieerd door de leer van Hegel van de logische ontwikkeling, die aan het begrip immanent is.

Duidelijk ziet men deze gedachte hier optreden. Eerst de these: de klasseheerschappij der bourgeoisie; dan de antithese: de klasseheerschappij van het proletariaat, dan de synthese: de communistische ordening, het staatloze rechtsleven en samenleven.

In deze kring zal ’t niet nodig zijn dat wij tegenover deze Hegeliaanse begripsspeculatie stellen de grondgedachten der Heilige Schrift. Niet evolutie, maar reformatie. Het historisch materialisme is dwaasheid. Het meent dat godsdienst, moraal, recht en kunst de bovenbouw zijn van maatschappelijk-economische processen. Ze zijn juist omgekeerd: de onderbouw. God heeft de eeuw in het hart gelegd. Niet de sociale toestand beheerst het geestesleven, maar het geestesleven beheerst de moraal. En als ze gelijk hadden, dan moet men de geest bewerken en geen revolutie maken.

Deze evolutie schakelt God uit. De ontzettende werkelijkheid van de straf, er wordt niet mee gerekend. Men kan alles reformeren! Toch is er ook straf in de maatschappelijke ordening. Homo homini lupus 3 — zegt de Schrift. Homo homini angelus 4 — droomt het bolsjewisme. God is in de maatschappij! Maar de bolsjewist weet dat niet.

Deze beschouwing ligt dan ook ten grondslag aan de ethiek van het bolsjewisme. De mens is toegerust met sociale instincten, zo zegt het bolsjewisme. Die sociale instincten worden tegengehouden door concurrentie. Maar wij zullen ze ontwikkelen en bevrijden.

Daartegenover stellen wij: de sociale instincten zijn niet aanwezig, tenzij als kleine rest van het beeld Gods. We zien sociaal meevoelen in de toestand der zondeloosheid. Maar de zonde heeft uiteengeslagen en het sociaal gevoel gedood. Daarom is volgens de leer van de Schrift sociaal besef niet op te voeren tot volmaking, tenzij de zonde wordt geweerd.

Deze fundamentele dwaalbegrippen in het bolsjewisme moeten leiden tot volslagen mislukking. Het is met recht: de duivel uitwerpen door Beëlzebul, de overste van de boze geesten.

Men moge dan zoeken de ontwikkeling der productiekrachten, doorvoering der betere arbeidsverdeling, volmaking van het verkeerswezen, toch blijft het zonde. Alleen regeneratie kan beteren en helpen. (Dan volgen enkele regels en invoegingen, die ik niet heb kunnen ontcijferen. Geciteerd wordt de schrijver: Edward Horancourt (?) van ‘Daah, de oermens’. Uit de inleiding citeert Schilder:) Niet meer dan toen doet thans Daah afstand van het recht tot leven. Alle reflexbewegingen van de impulsieve beestmens zijn delen van zijn nalatenschap. Hij komt steeds weer te voorschijn. Hij is de stamgast der geschiedenis. En tot het einde toe zal de geschiedenis van hem blijven spreken. Daah is onuitroeibaar, omdat hij oerschepsel is. De 1e mens zal niet ten ondergaan, zolang de laatste nog bestaat.


b) Andere bezwaren. Er vindt omkering der orde plaats. ’t Geestelijke wordt onderschat en ’t materiële overschat. Intellectuelen zijn bij hopen opgeruimd. Tekenend is dat in de rechtspraak leken zijn benoemd, schoeljes, Barabbassen; die hebben geen deskundigen nodig. Maar voor de Hoge Raad der nationale economie is naar deskundigen gezocht. Nafta en suiker, bosbeheer en handel zijn bij deze bouwers van de heilsstaat veiliger dan zedelijkheid en recht. (Na een onleesbare zin wordt het volgende doorgehaald: Met deze kritiek komen we verder dan door te wijzen op de practische misbaksels, die de Sovjetrepubliek te zien geeft. Natuurlijk zou ’t onbillijk zijn, de radenrepubliek alleen maar te beoordelen naar de feitelijke toestand. Die leeft in een niet beheerste, abnormale periode).

Toch is het tekenend (en dat is wèl een argument): de ontreddering was groot vóór de radenrepubliek. Maar ze is na die tijd wel verergerd, niet verminderd.

De kritiek moet vernietigend zijn. Prof Sjebèstjen schreef over het bolsjewisme: Het is theologisch atheisme, politieke vernieuwing van de klassenstrijd, filosofisch materialisme, ethische ommekeer van de christelijke moraal, culturele vernietiging van de beschaving, economisch scheppen van een chaos, sociologisch wegvagen van de persoonlijkheid.

De feiten hebben gesproken:

1. Mensen werken niet slechts voor een idee. Men onderschat het egoïsme, de beestmens. Wel wordt het genot van de zonde verplaatst; maar het is zonde gebleven. Het gaat hier niet slechts om strijd tegen de duivel, maar tegen de naakte duivel.

2. Het gelijkheidsbeginsel spotte met de moraal der Schrift. Maar die kent geen stoppelveld, geen verdronken land. Daarin is variatie. |556|

3. Psychologisch maakt men een grote fout. Zo’n heilsstaat kan men wel op papier zettten, maar ’t leven lacht erom.

Thomas Morus koesterde ook een heilsstaatbeeld. Maar hij kwam er niet klaar mee. ’t Vuile werk moest gedaan worden door buiten de gemeenschap staande slaven! De bolsjewisten zouden partijen weren. Maar ze groeien bij de dag. En dan die vrije arbeiders: vergaderingen in de fabriek en geen discipline.

4. De mislukking van alle revoluties is ook de bolsjewistische beweging niet gespaard. Elke revolutie bederft haar eigen werk. Ze wordt geboren in haast. Haar kraamkamer is niet gedesinfecteerd. Ze laat Barabbas los. Ze opent de gevangenissen. Ook het communisme is idealistisch. In de eerste fase moet de arbeider naar vermogen arbeiden tot bevrediging van eigen behoeften. Maar in de tweede fase opgaan in de gemeenschap. Zichzelf geven tot veridealisering van het leven. Een mooi ideaal. Maar die het stellen, zijn de grootste egdisten. Jesaja krijgt gelijk: knapen heersen, misdadigers zijn de herauten van de nieuwe eeuw. Natuurlijk is het niet zo bedoeld. Toch is het vaak de praktijk. En in plaats van een afstervende staat komt er een algemeen oplevende dictatuur met de knoet.

En tenslotte: wat valt er nog meer te zeggen?

Er zou veel meer te noemen zijn: 1. de gezagskwestie en de overheid; 2. de mens is niet autonoom, maar heteronoom; 3. de verkrachting der gewetens in de school en de ontwikkeling van het kind; 4. de losscheuring van het gezin: het huwelijk wordt een dwaasheid genoemd, men wil ‘geen verhuizing op commando’; 5. de ondermijning van de zedelijkheid en van het huwelijk; 6. ik zou kunnen spreken over alle gruwelen. Judas Iskarioth wordt een voorbeeld. Moeders mogen kinderen niet meer de borst geven. Het bloedvergieten en de galgenhonger. Predikers in kerken die het Satanisme verheerlijken. Ik heb het opzettelijk niet gedaan.


Hoe gaat het in de toekomst?!

Wij weten het niet. De toekomst zal niet zijn aan de bolsjewiki. O neen. Ze zijn inconsequent en tegen zichzelf verdeeld. Naar wezen is het bolsjewisme geloof in het optimisme, maar hun dictatoriaal optreden wijst op pessimisme. Zulke mensen reformeren de wereld niet.

Toch is het van groot belang op hen te letten. Het is een reuzenstap naar hemel en naar hel.

Naar de hemel: het geloof ziet dat de ware democratie in de kerk van Jezus Christus is. Jezus Christus maakt het kleine groot. Hij nivelleert nooit en toch schept Hij eenheid.

Naar de hel: 1. Het is een opwaking van de begeerte naar ’t aardse. 2. Het is mensenafgoderij. Het werkt heen naar de Antichrist, de wereldimperator, machtiger dan elke keizer. ’t Volk wil nu eenmaal volgen.


Hebben wij de bolsjewieken recht gedaan? Ik meen van wel. Misschien hebben wij ze te mooi voorgesteld, te zachte woorden gebruikt. In elk geval kunnen ze niet beweren dat de kerk geen moeite doet om haarfijn te weten wat zij willen. Als zijzelf eens beter wisten, wat de kerk gelooft. Ze weten er niets van.

Boekastin (?) (Programma) bazelt zo over de religie dat u de haren ten berge rijzen over zoveel enormiteiten. Volgens hem is de oorspronkelijke vorm van de religie de aanbidding van de zielen der gestorven voorouders. Vooral stamhoofden (de rijkste en aanzienlijkste) worden vereerd. Zo zouden de ouderlingen opgekomen zijn en vereerd en aangebeden. Derhalve, de aanbidding van de rijken is godsdienst! Zo kwam de slavernij etc. Merkwaardig, die onkunde.

Er moet bloed vloeien, zegt mevr. Roland Holst, die in een villa woont. Door dat bloed plassen we heen naar de heilsstaat.

Ze heeft gelijk. Er moet ook bloed vloeien. We komen er niet, tenzij door geweld, door verdrukking. Maar dan niet het bloed, gepredikt door haar, maar het bloed van Jezus Christus. Daar is het begin van de heilsstaat door recht.




1. De volksvertegenwoordiging.

2. Schilder zinspeelt hier op Pred. 3 : 11: Ook heeft Hij de eeuw in hun hart gelegd. Dit kan ook met ‘eeuwigheid’ vertaald worden. Volgens dr. M.A. Beek is hiermee bedoeld: de mens is gedwongen over zijn ‘tijdsduur’ na te denken. De Kanttekeningen bij de Statenvertaling zeggen: Een genegenheid, strekkende tot onderzoeking van hetgeen eeuwig en oneindig is.

3. De ene mens is een wolf voor de andere mens.

4. De ene mens is een engel voor de andere mens.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2002