Gerrit Cornelis Berkouwer aan dr K. Schilder 24 december 1932

Archief Prof. Dr. K. Schilder, doos Correspondentie A-B.
Archief- en Documentatiecentrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen.

a



Watergraafsmeer
24 Dec. 1932


Geachte Collega


Gaarne wilde ik in verband met Uw artikel van heden enkele opmerkingen maken. Het lijkt me nl niet een wezenlijk verschil. Misschien mag ik even nader verklaren?

Allereerst is Uw vermoeden juist, dat ook ik Barth’s dogmatiek 2 zie als een bevestiging (op elke bladzijde) van mijn interpretatie. Maar ik zie ’t nu zoo, dat ik me in ’t geheel niet gedrongen gevoel, tegen Uw weergave te opponeeren. Wat de kwestie van de ontwikkeling betreft, inderdaad kan daar slechts onder zeer groote reserve van gesproken worden. In m’n artikelen over Barth’s ethiek heb ik verleden jaaar dan ook die ontwikkeling wat ethiek betreft, bestreden en de continuiteit onderstreept. En wat de rest betreft: Ik heb (diss 201) gesproken van: ontwikkeling èn continuiteit. Ik bedoel met ontwikkeling niet: een scherpgemarkeerde overgang naar een andere structuur, maar een vrij scherp steeds duidelijker worden, waarom ’t Barth eigenlijk te doen is. Dat nu ligt (en daarvan is D2 m.i. bevestiging) in het actualisme en U spreekt daar ook uitdrukkelijk over in die zin: het principieele punt (of God met Zijn woord enz enz.) (verschill. opv. v.d. vrijheid Gods)

Wanneer ik nu zeg dat woord v.d. paradox, dan bedoel ik daarmee niet: eerst is Ba’s theol een theol der paradox geweest en nu niet meer. Neen, maar uit de latere publicaties blijkt m.i. (vgl Barth’s uitspraken in D2) dat zoo toch nog niet het essentieele (vrijheid Gods) naar voren kwam. In ’t vorige stadium on (dat was voldoende) de karakteriseering „th. der par.” gelden. Nu blijkt steeds meer dat de paradox de keerzijde is v.h. actualisme of liever dat het actualisme de drijfveer is. Daarom schreef ik (213) „niet meer voldoende”. M’n verwijzing naar Haitjema bedoelt |2| allerminst te identificeerden (zijn paradoxleer was geheel anders gefundeerd dan bij Barth). Haitjema moet vastloopen. Dat ik bij Brunner sprak v opheffen der dial theol, ligt hierin dat de actual. probleemstell toch ook bij Br. zeer sterk aanwezig is (m.n. nu in z’n ethiek). De bedoeling van m’n worden was dus niet: zij die Ba zien als theoloog der paradox, zien ’t verkeerd! Neen, alleen vind ik de probleemstelling: actualisme thans meer actueel bij Barth. Wat Barth ook loslaat, dat niet! Nergens. Zelfs z’n kritiek op de existentieele theologie is toch ook weer uit dat actualisme afteleiden. Dat komt in gevaar! (vgl. diss 226: exist. subjectiv. beschouwing)

Tenslotte: op m’n promotie kwam Stelling 4 aan de orde (Dr Wurth) Ik heb toen nog kunnen aangeven, dat m.i. de grondlijn van nu inderdaad reeds implicite in Rbrf2 aanwezig was en heb m.n. gewezen op:

1. Ethik des reinen Willens Gottes

2. praedestinatiegedachte.

Naar ik hoop is m’n bedoeling duidelijker geworden. Misschien is de kwestie wat we onder ontwikkeling verstaan. Tenzij U nog een wezenlijk verschil ziet. Ik schrijf dit niet dan omdat ’t jammer is, dat bij gelijke afwijzing verschil van interpretatie blijkt te zijn.

Verder zie ik met veel belangstelling de nog volgende artikelen tegemoet. Nu is Brunners art. over ’t Ankn. punt weer verschenen. Maar ’t is een ieder geval een rustig gevoel, dat ik niet alles behoefte te verwerken, al was alles nu mede door Barth’s dogmk nog wel nader te belichten geweest vooral de kwestie v.h. existentieele.

Met de beste wenschen voor Uw verderen arbeid

Met hart gr


[G.C. Berkouwer]




a. N.a.v. enkele opmerkingen in ‘Karl Barth’s nieuwe dogmatiek’ II, De Reformatie 13 (1932v) 12,90v (23 december 1932).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001