Het boek „Prediker”

Nieuwe Vlaardingsche Courant

40e jaargang, Vlaardingen (Dorsman & Odé) 1917
No. 4153, Woensdag 12 December 1917

a



Maandagavond hield Ds. K. Schilder, alhier, voor de Jongemannenafdeeling der C.J.V. „Liefde en Vrede” en belangstellenden, in het lokaal „Obadja”, een schoone, van studie en helder denken getuigende causerie over het bijbelboek Prediker, waarvan we de ruwe omtrekken willen weergeven.

1. Herkomst en schrijver.

Hierover is veel gestreden en geschreven tot in deze dagen toe. Er is echter geen goede grond aan te wijzen waarom het niet van Salomo zou zijn. De meening als zou het een pseudoniem zijn omdat de schrijver in den verleden tijd schrijft en van een dwaas opvolger spreekt, dat Rehabeam zou zijn, en dergelijke meer, worden door spr. weerlegd. Eén moeilijkheid moet spr. toestemmen: er komen in het oorspronkelijke (ten minste dat wij bezitten) woorden en zinswendingen voor, die niet uit Salomo’s maar uit lateren tijd zijn. Spreker vertelt echter van het overschrijven door slaven en merkt ten slotte geestig op, dat een van de nieuwste uitgaven van de Nederl. Bibliotheek is een door Mr. Erens in modern Nederlands bewerkte uitgave van den Middeleeuwschen Ruusbroeck. Zoo is het dus heel goed mogelijk, dat wij een „latere uitgave” van den „Prediker” hebben en wel van Nehemia, die zooveel voor de verzameling der oude bijbelsche geschriften gedaan heeft. Deze heeft ook waarschijnlijk een slotwoord geschreven, n.l. het laatste gedeelte van hoofdstuk 12, waar in den 3den persoon van den Prediker wordt gesproken. Spreker concludeert, dat de Prediker, Koheleth, het hoofd van een college wijze mannen, Salomo was, Koning te Jeruzalem.

2. Inhoud van het boek.

Het boek is door modernen (spreker herinnert aan Knappert’s „Oostersch fatalisme”) en orthodoxen zeer slecht beoordeeld en begrepen. Het werd ook door de oude Rabbijnen niet erkend, omdat zij zeiden, dat de Sadduceën, die leerden, dat er geen opstanding der dooden is, er gelijk in kregen. Ook in de eerste eeuwen van het Christendom wilde men er niet over spreken en zelfs Luther noemde de Prediker een scepticus. Het boek wemelt dan ook van uitspraken waarmede de grofste ketterijen en buitensporigheden te bewijzen zijn: oppervlakkig. De teksten van één hoofdstuk spreken elkaar vaak lijnrecht tegen: oppervlakkig gelezen en uit elkaar gerukt. Het is evenwel zwaar te verstaan, wat veroorzaakt wordt door de oostersche wijsbegeerte. De oosterlingen denken en schrijven altijd zeer aphoristisch. Bij hen vindt men niet, als bij de westerlingen, een logisch betoog, een afgerond geheel, maar losse gedachten, vaak dooreen gemengd. Daarbij dient men te bedenken, dat elke tekst wel een historische, maar niet altijd een normatieve waarde heeft. Men moet het dus geheel in z’n verband lezen en dan zal men bemerken, dat het de beschrijving is, van een worsteling, die in Salomo’s denken en gemoed heeft plaats gehad. Salomo beziet de wereld, de natuur en de kunst en vindt, dat daarin geen bevrediging is. Hij twijfelt ook aan de moraal: eenerlei ervaart boozen en goeden: zij sterven als de dieren. Ten slotte vertwijfelt hij zelfs aan de wijsheid, hem in een visioen geschonken, want de wijsheid wordt in dwaasheid veranderd, en in het graf is geen bewustzijn of gedachtenis. Hij besluit daaruit: leef zoo gemakkelijk en lekker mogelijk, dat is alles wat men er van heeft. Hij komt dus door zijn denken tot pessimisme en materialisme, waar men altijd toe zal komen, zegt spr. Dan echter komt de crisis: wees niet te goddeloos, niet te rechtvaardig, niet te wijs en niet te dwaas. Letterlijk opgevat, zou dit een slecht woord zijn, van een immoreel mensch. Maar hij erkent hier, dat het zoo niet kan; erkent, dat men door eenzijdig één waarheid consekwent door te denken, bij de leugen aankomt; erkent, dat men ’n waarheid van twee kanten moet bezien om dè waarheid te krijgen. De Prediker was eenzijdig geweest in denken en doen. Het einde is een gezonde opvatting: leven en streven op de aarde, doende wat de hand vindt om te doen, maar bedenken, dat God een ieder zal doen komen voor het gericht. Een maatstaf dus voor goed en kwaad. De Prediker komt door zijn twijfel heen. Alles herstelt zich en het einde is: „ik geloof!” Geen berusting, zooals Knappert zegt, maar verworven geloof.

Spreker vergelijkt dan de twijfel van den Prediker bij die van Multatuli in zijn „gebed van den onwetende”. Bij den Prediker vertwijfeling aan de wereld en aan den mensch, maar niet aan God. Al kunt ge alles niet begrijpen, vrees gij God, zegt hij. Multatuli komt met critiek op God. Een en ander werkt spreker nader uit.

3. Waarde van het boek.

Het boek is een troost en steun voor hen, die worstelen met de levensvragen. Twijfel is niet goed te keuren, maar het kan leiden tot waarachtig geloof, dat zooveel te schooner uitkomt. Spr. heeft geen eerbied voor de „mode-twijfelaars” onzer dagen. De ongeloovigen zijn dikwijls te dom om de consekwentie van hun ongeloof aan te kunnen en zijn vaak conservatiever dan ze zelf weten, maar de oprechte zoeker zal God niet aan zichzelf overlaten, dat leert de Prediker. Evenwel, het boek roept om den Christus. De zwakte van het oud-testamentische licht komt sterk uit tegen het volle licht des evangelies. Eerst door Christus komt men in het midden van den cirkel en al blijven er nog vele vragen over, dan geldt het woord van den Prediker: „vrees gij God”.




a. Te vinden in Stadsarchief Vlaardingen, Plein Emaus 5, 3135 JN Vlaardingen.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001